Uitspraak : 14 januari 2004
Rekestnummers : 212-265-R-03
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 02-768
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de gevoegde zaken, rekestnummers 212-R-03 en 265-R-03 van
[appellant],
wonende te [x],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L.C.H. Karstanje,
[benadeelde partij],
wonende te [x],
verweerster, tevens inciden-teel verzoe-kster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.E.H.G. le Clercq-Tijks.
In de zaak met rekestnummer 212-R-03 is de man op 13 maart 2003 in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van de rechtbank te [x] van 31 januari 2003.
De vrouw heeft op 29 april 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 9 april 2003 en op 24 september 2003 aanvullende stukken ingekomen.
In de zaak met rekestnummer 265-R-03 is de man op 4 april 2003 in hoger beroep gekomen van de eindbeschik-king van de rechtbank te [x] van 7 maart 2003. Bij dit hoger beroep heeft de man tevens een verzoek tot voeging met de zaak 212-R-03 op grond van artikel 363 Rv jo 285 lid 2 Rv ingediend.
De vrouw heeft op 16 juli 2003 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 25 augustus 2003 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Op 10 oktober 2003 zijn beide zaken gevoegd mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de man zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur.
Bij brief zijdens de man van 4 november 2003 zijn, volgens afspraak ter zitting, aanvullende stukken bij het hof ingekomen.
Zijdens de vrouw is daarop gereageerd bij brief van 18 november 2003 met bijlage. Het hof merkt de bijlage, waarin het petitum in incidenteel appel wordt aangevuld, aan als een nadere conclusie.
Op 25 november 2003 is een brief van mr. Karstanje ingekomen, waarbij een tweetal levensverzekeringspolissen zijn overgelegd.
Op 24 december 2003 is zijdens de man op de nadere conclusie van 18 november 2003 gereageerd.
Bij schrijven van 5 januari 2004 heeft de vrouw naar aanleiding van de brief van 24 december 2003 doen weten dat zij persisteert bij haar verzoeken.
Het hof zal in beide zaken één eindbeschikking geven.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum], in gemeenschap van goederen, met elkaar gehuwd. Hun kinderen zijn meerderjarig.
Bij verzoekschrift van 5 maart 2002 heeft de man bij de rechtbank te [x] een verzoek tot echtscheiding ingediend met als nevenverzoek de veroordeling van partijen om over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap. Voorts heeft hij verzocht 31 december 2001 als peildatum vast te stellen waarop de waardebepaling van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap dient plaats te vinden. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het nevenverzoek betreffende de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap en zelfstandig verzocht onder meer de echtscheiding uit te spreken, een alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen van € 3.740,- per maand en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform het door de vrouw ingediende verdelingsvoorstel met vaststelling van 31 december 2000 als peildatum.
Bij de tussenbeschikking van 31 januari 2003 heeft de rechtbank tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken, het alimentatieverzoek van de vrouw toegewezen en de behandeling van de zaak ten aanzien van de vaststelling van de huwelijksgoederen-gemeenschap pro forma aangehouden tot 1 maart 2003.
Bij beschikking van 7 maart 2003 heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vastgesteld:
Aan de vrouw worden toegescheiden:
- de kleding, lijfgoederen en lijfsieraden welke zij in bezit en in gebruik heeft;
- het saldo van RABO-bankrekening nummer [x], per 31 december 2000 groot € 26.423,61 (ƒ 58.229,98), onder gehoudenheid de helft van dat saldo, derhalve een bedrag van € 13.211,81 (ƒ 29.114,99) te verrekenen met de man, zulks uiterlijk vier weken na de uitspraak van deze beschikking;
- de helft van de aandelen [x].;
- de helft van de schuld uit hoofde van geldlening aan [x]., per 31 december 2001 groot € 117.982,85;
- de door de vrouw gemaakte kosten van rechtsbijstand en van door haar ingeschakelde adviseurs;
- al die schulden welke na deze vaststelling van de verdeling bekend worden en welke door de vrouw zijn aangegaan, onder de verplichting de man ter zake van die schuld(en) te vrijwaren.
Aan de man worden toegescheiden:
- de kleding, lijfgoederen en lijfsieraden welke hij in bezit en in gebruik heeft;
- de helft van de aandelen [x].;
- de helft van de schuld uit hoofde van een geldlening aan [x]., per 31 december 2001 groot € 117.982,85;
- de woning aan de [adres] te [x], onder de verplichting de helft van de waarde van deze woning ad ƒ 350.000,- te verrekenen met de vrouw en haar volledig te vrijwaren van alle op deze woning rustende lasten en verplichtingen en voorts onder de verplichting de kosten van het verlijden van de akte van overdracht van de woning - te verlijden uiterlijk vier weken na de uitspraak van deze beschikking - voor zijn rekening te nemen;
- de schuld ten bedrag van ƒ 112.000,- in rekening-courant, onder gehoudenheid een bedrag van ƒ 56.000,- te verrekenen met de vrouw, zulks binnen vier weken na de uitspraak van deze beschikking;
- de levensverzekeringspolissen met nummers [x] en [x], afgesloten bij Aegon Levensverzekeringen N.V. onder de voorwaarde dat de vrouw begunstigde (de medeverzekerde) zal blijven;
- de door de man gemaakte kosten van rechtsbijstand en van door hem ingeschakelde adviseurs;
- al die schulden welke na deze vaststelling van de verdeling bekend worden en welke door de man zijn aangegaan, onder de verplichting de vrouw ter zake van die schuld(en) te vrijwaren.
Voorts is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is het meer of anders verzochte afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 februari 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP INZAKE 212-R-03
Nu de tussenbeschikking na 1 januari 2002 is gewezen, is de man ingevolge artikel 358 lid 4 Rv niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP INZAKE 265-R-03:
1. Gelet op de inhoud van de grieven wordt het principale beroep geacht mede betrekking te hebben op de tussenbeschikking.
2. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3. De man verzoekt ten eerste de bestreden eindbeschikking en voor zover nodig de tussenbeschikking te vernietigen met betrekking tot de toedeling aan de man van de schuld van ƒ 112.000,-, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de schuld van ƒ 112.000,- voor een bedrag van ƒ 52.000,- in de verdeling wordt betrokken en wordt toebedeeld aan de man, onder gehoudenheid de helft, dat wil zeggen ƒ 26.000,- van het door hem opgenomen bedrag, te verrekenen met de vrouw.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking(en) in zoverre te bekrachtigen.
4. Ten aanzien van het bedrag van ƒ 112.000,- dat volgens de jaarrekening 2000 in rekening-courant van het bedrijf is opgenomen, is gebleken als volgt.
De echtelijke woning aan [adres] te [x] is verkocht en de opbrengst is tussen partijen bij helfte verdeeld. De vrouw heeft van haar helft van de opbrengst een woning gekocht en ingericht. Volgens de jaarstukken 2000 van zijn bedrijf heeft de man een bedrag van ƒ 112.000,- in rekening courant opgenomen ten behoeve van extra opnamen/verbouw/inrichting/schilderwerk van de door hem aangekochte woning aan de [adres] te [x].
De stelling van de man, dat niet een schuld van ƒ112.000,-, maar slechts een schuld van
ƒ 52.000,- aan de man moet worden toegewezen vanwege zijn herinrichtingskosten, omdat de vrouw de inboedel van de echtelijke woning, waaronder een TV-set van ƒ25.000,- heeft gehouden en de man van dat bedrag giften en uitgaven heeft gedaan ten behoeve van de kinderen van partijen is door de vrouw gemotiveerd betwist. Zij heeft erop gewezen dat de inboedel 25 jaar oud is, hetgeen door de man niet is betwist. De man heeft voorts erkend dat de TV-set door de zoon van partijen onbruikbaar is beschadigd.
Het hof is van oordeel dat ook de man zijn helft van de opbrengst van de echtelijke woning had kunnen aanwenden om de verbouwing van zijn nieuwe woning te bekostigen, althans dat hij het meerdere door hem aangewende bedrag niet mag afwentelen op de vrouw. Het hof laat in het midden of de man van deze opname giften aan de kinderen heeft gedaan, want ook die giften mag hij niet afwentelen op de vrouw.
Hieruit volgt dat deze grief van de man niet tot vernietiging van de bestreden beschikkingen kan leiden.
5. Ten tweede verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen met betrekking tot de toedeling van de aandelen van zijn bedrijf [x]. en opnieuw rechtdoende, niet de aandelen [x]., doch de certificaten van aandelen [x]. tussen partijen te verdelen, des dat ieder 50% van de 3000 certificaten van de aandelen ontvangt.
6. Het hof overweegt dat de bestreden beschikking op dit punt niet in stand kan blijven, omdat deze kennelijk is gegrond op achterhaalde feiten. Na de behandeling ter terechtzitting van de rechtbank is gebleken dat de man de aandelen van zijn bedrijf [x], waarvan hij de directeur/enig aandeelhouder was, reeds in 2001 heeft gecertificeerd en ondergebracht in de bij akte van 19 oktober 2001 opgerichte Stichting Administratiekantoor [x]. De bestreden beschikking dient derhalve op dit punt te worden vernietigd.
7. De vrouw verzet zich tegen het voorstel van de man tot de verdeling bij helfte van de gecertificeerde aandelen en verzoekt incidenteel, zoals in haar nadere conclusie van 18 november 2003 aangevuld, de bestreden eindbeschikking met betrekking tot de verdeling van de aandelen [x]. te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alle tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende certificaten van aandelen [x]. toe te delen aan de man, onder gehoudenheid van de man om de helft van de totale waarde per 31 december 2000 ad € 3.117.470,- (ƒ 6.870.000,-), zijnde een bedrag van € 1.558.735,- (ƒ 3.435.000,-), althans de helft van de waarde per 31 december 2002 ad € 1.450.000,-, zijnde een bedrag van € 725.000,- aan de vrouw te vergoeden, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal bepalen.
8. In zijn reactie op de nadere conclusie van 18 november 2003 heeft de man aangegeven dat het verzoek tot wijziging van het incidentele appel dient te worden afgewezen. Voor zover hij daarmee bedoelt zich te verzetten tegen de aanvulling van het verzoek in het incidenteel appel - welke aanvulling verband houdt met de na de zitting ingekomen stukken - gaat het hof daaraan voorbij. Mede gelet op zijn inhoudelijke reactie op die aanvulling is de man daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
9. De vrouw heeft voor haar standpunt de volgende argumenten aangevoerd:
- 1e : De man heeft de vrouw stelselmatig onthouden van relevante informatie. Zo heeft zij pas na de datum van de zitting van de rechtbank, te weten op 24 januari 2003 vernomen dat de man reeds in 2001 de aandelen van het tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende bedrijf heeft overgedragen aan de door hem opgerichte Stichting Administratiekantoor [x]. Blijkens de eerst bij brief van de man van 4 november 2003 overgelegde statuten van de deze Stichting is de man benoemd als enig bestuurder en zijn bij zijn defungeren drie opvolgers benoemd, niet zijnde de vrouw. Blijkens de zeer ongebruikelijke administratie-voorwaarde onder art. 9 van de statuten is decertificering van de aandelen eerst toegestaan na verloop van tien jaar na het overlijden van de man. Op deze wijze is de vrouw derhalve elke zeggenschap over verkoopactiviteiten en/of decertificering van de aandelen ontnomen.
- 2e : De vrouw hecht geen geloof aan het voornemen van de man om de onderneming te verkopen, omdat zijn bedrijf "zijn kind" is en hij daaruit nog steeds een behoorlijk inkomen genereert. De verkoop aan KWS, waarvan sprake was in 1999, is niet doorgegaan. Sindsdien zijn er geen aspirant-kopers geweest. Het bezit van gecertificeerde aandelen, waarover zij geen zeggenschap heeft, is derhalve van generlei waarde voor de vrouw.
- 3e : De vrouw is genoodzaakt om een oudedagsvoorziening te treffen.
10. De bezwaren van de vrouw zijn door de man niet afdoende weerlegd.
Ad 1e : Het feit dat de man eerst na de zitting van het hof aan de vrouw de relevante stukken betreffende de oprichting van de Stichting Administratiekantoor en de jaarstukken 2002 heeft toegezonden, bevestigt dat de vrouw weinig invloed kan laten gelden. Het hof concludeert dat de vrouw geen zeggenschap heeft over de gecertificeerde aandelen van het bedrijf.
Ad 2e : De man heeft bevestigd dat tot op heden geen koper voor het bedrijf is gevonden. Gezien de eerst bij brief van 4 november 2003 aan de vrouw overgelegde jaarcijfers van [x]. en de Werkmaatschappij aannemingsbedrijf [x]., waarin gewag gemaakt wordt van een verlies van € 135.990,-, terwijl 2001 een negatief resultaat liet zien van € 322.000,-, acht het hof verkoop vooralsnog niet waarschijnlijk. Derhalve is uiterst onzeker of het bezit van de certificaten van aandelen voor de vrouw enige waarde vertegenwoordigt.
Ad 3e : Blijkens de bestreden beschikking zijn de levensverzekeringspolissen met nummers
[x] en [x], afgesloten bij Aegon Levensverzekeringen NV, aan de man toegedeeld onder voorwaarde dat de vrouw begunstigde zal blijven. Bij brief van 24 november 2003 heeft de man de polis [x] overgelegd, welke verzekering strekt tot uitvoering van het gestelde in de pensioenclausule op de eveneens overgelegde polis met polisnummer LA 1230646. Uit art. 3 van het laatste blad van laatstgenoemde polis blijkt dat de vrouw ook na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding medeverzekerd blijft. Dat houdt in dat zij bij overlijden van de man gerechtigd blijft tot een uitkering. Daaruit kan echter niet worden afgeleid, dat de oudedagsvoorziening van de vrouw, zolang de man in leven is, voldoende is geregeld. Weliswaar stelt de man dat de vrouw voldoende financiële middelen tot haar beschikking heeft om haar oudedagsvoorziening alsnog te regelen, maar deze stelling laat onverlet dat de vrouw recht heeft op de helft van de waarde van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
11. Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de hoofdregel van verdeling bij helfte van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen (in casu: de certificaten) en dat het verzoek in incidenteel hoger beroep tot toedeling van alle certificaten aan de man tegen vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw moet worden toegewezen.
12. Omtrent de waardebepaling oordeelt het hof als volgt.
De vrouw heeft een waardebepaling per 31 december 2000 van Deloitte & Touche overgelegd, gebaseerd op de jaren 1995 t/m 2000, welke jaren met een zeer positief resultaat zijn afgesloten. Volgens die waardering waren de aandelen ƒ 6.870.000,- waard. Volgens de berekening van de heer Verzijl namens de vrouw waren de aandelen per 31 december 2001 nog ƒ 6.250.000,- waard. Die visie is door de man verworpen. De man heeft in hoger beroep een indicatieve waardebepaling door Ernst & Young Bedrijfsadviseurs overgelegd, volgens welke de gecertificeerde aandelen van [x]. per 31 december 2002 een waarde van tussen de € 450.000,- en € 650.000,- vertegenwoordigen. De totale waarde van de aandelen van [x] (een volledige dochter van [x].) bedraagt volgens genoemd rapport een bandbreedte tussen € 1.350.000,- en € 1.450.000,- inclusief een nog aan [x]. uit te keren dividend van € 898.000,-. De datum van de waardebepaling is door partijen blijkens het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van de rechtbank op 24 januari 2003 bepaald op 31 december 2001. Er is echter geen waardebepaling per 31 december 2001 tot stand gekomen, waarover partijen het eens zijn. Omdat een waardebepaling per 31 december 2001 door een onpartijdig deskundige extra kosten met zich mee zal brengen, heeft de vrouw zich bij nadere conclusie bereid verklaard genoegen te nemen met afrekening op basis van de door de man overgelegde waardebepaling per 31 december 2002. Zij stelt dat zij dienovereenkomstig recht heeft op de helft van € 1.450.000,-. De man heeft aangegeven dat, indien het hof zou besluiten de certificaten aan hem toe te scheiden, uitgegaan dient te worden van een waarde van
€ 1.400.000,- zijnde het gemiddelde van door Ernst & Young genoemde bandbreedte van
€ 1.350.000,- en € 1.450.000,-.
Nu beide partijen, uitgaande van toescheiding van de certificaten aan de man - welke het hof, gelet op rechtsoverweging 11, in dit geval aangewezen acht -, uitgaan van een bandbreedte van € 1.350.000,- - € 1.450.000,-, zal ook het hof hiervan uitgaan. Het hof acht het daarbij redelijk om de door de vrouw te ontvangen vergoeding te stellen op de helft van het gemiddelde van deze bedragen, te weten € 700.000,-. De suggestie van de man om dit bedrag op te delen in zeven jaarlijkse termijnen van € 100.000,- zal het hof, gelet op het feit dat de vrouw daarop heeft aangegeven bij haar verzoek te persisteren en nu de man niet heeft aangegeven het totaalbedrag niet te kunnen betalen, niet overnemen.
13. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn beroep in de zaak 212-R-03 van de beschikking van de rechtbank van 31 januari 2003;
vernietigt de bestreden beschikking van 7 maart 2003 voorzover daarbij aan partijen ieder de helft van de aandelen van [x] zijn toegewezen, en in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de door echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld als volgt:
aan de man worden toegescheiden:
- de certificaten van aandelen [x], tegen gehoudenheid van de man om aan de vrouw ter zake van overbedeling de helft van de waarde van die certificaten van aandelen per 31 december 2002 te vergoeden, zijnde de helft van een bedrag van € 1.400.000,-, derhalve een bedrag van € 700.000,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kok, Tanja-van den Broek en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 14 januari 2004.