parketnummer 0903733102
datum uitspraak 6 januari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank te
's-Gravenhage van 17 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 september 2003 en 23 december 2003.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3.1
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene en de vordering van de benadeelde partij alsmede met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als nader in het vonnis omschreven.
3.2
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
9.1
De advocaat-generaal mr. Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde -te weten medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag- zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 6, 11, 15 en 20 vermelde voorwerpen verbeurd te verklaren en de overige op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen terug te geven aan de verdachte. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam] heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 4.093,90 en voorts aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 4.093,90, subsidiair 81 dagen hechtenis.
9.2
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
9.3
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader een gewapende overval in een woning gepleegd. Bij deze overval is buitensporig veel geweld ten aanzien van het slachtoffer gebruikt. De verdachte en zijn mededader zijn 's nachts naar de woning van het slachtoffer gegaan alwaar de verdachte zich schuil heeft gehouden in de bosjes nabij de deur van de woning van het slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer de deur voor de hem bekende mededader, die regelmatig bij het slachtoffer over de vloer kwam, had geopend, is de verdachte met een nylonkous over zijn hoofd tevoorschijn gekomen en heeft hij samen met zijn mededader, die net als hij gewapend was met een mes, het slachtoffer zijn woning binnengeduwd. Vervolgens hebben zij in vereniging het slachtoffer in het wilde weg met messen in onder andere het gezicht en rug gestoken, geslagen en gestompt en zijn zij op het -inmiddels op de grond liggende- lichaam van het slachtoffer gaan zitten. Voorts hebben zij geprobeerd het slachtoffer te wurgen met een handdoek. Nadat zij de woning hadden doorzocht en de handen van het slachtoffer hadden vastgebonden, hebben de verdachte en zijn mededader het slachtoffer zwaar gewond en in hulpbehoevende toestand achtergelaten. Bij de overval hebben de verdachte en zijn mededader een portemonnee met inhoud, sieraden en een horloge buitgemaakt. Na het verlaten van de woning van het slachtoffer hebben de verdachte en zijn mededader nagelaten om ook maar enige poging te ondernemen -bijvoorbeeld door een anonieme
melding- hulpverlening ten behoeve van het slachtoffer in te schakelen. Tot slot houdt het hof er in het nadeel van de verdachte rekening mede dat hij in vergelijking tot zijn nog minderjarige mededader een groter aandeel heeft gehad in het jegens het slachtoffer uitgeoefende geweld.
9.4
Het hof heeft onder meer kennisgenomen van de zich in het dossier bevindende bijlage letselbeschrijving d.d. 31 juli 2002, opgemaakt en ondertekend door J.L.J. Timmerman, arts en forensisch geneeskundige van de GGD Zuid-Holland Noord (bladzijde 31). Uit deze letselbeschrijving blijkt dat het slachtoffer zeven snijwonden in zijn rug, een klaplong links, vier
-mogelijk- snijwonden boven het rechteroog, twee snijwonden aan de buitenzijde van de linker handpalm, een snijwond aan de strekzijde van de linker onderarm, een snijwond tussen de rechterduim- en wijsvinger en een kneuzing met oppervlakkig huiddefect rechtsboven op de borst heeft opgelopen. Voorts komt uit deze beschrijving naar voren dat de klaplong links, die het slachtoffer heeft ontwikkeld als gevolg van de snijwonden, zonder behandeling tot een levensbedreigende situatie had kunnen leiden.
9.5
Met zijn handelen heeft de verdachte op buitengewoon brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer.
Dit klemt des te meer nu -zoals in het onderhavige geval- het feit wordt gepleegd in de woning van het slachtoffer. Het valt te verwachten dat het slachtoffer van het onderhavige feit, dat -naar het oordeel van het hof- een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter draagt, nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte en zijn mededader hem hebben aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
9.6
Het hof heeft kennisgenomen van een brief van Reclassering Nederland d.d. 30 september 2002, opgemaakt en ondertekend door A.C.J. Schrama, unitmanager, en G. van der Hooft, reclasseringswerker, inhoudende de mededeling dat het de reclassering niet mogelijk is gebleken te voldoen aan het verzoek van de officier van justitie tot het opstellen van een voorlichtingsrapport aangezien de verdachte hier niet aan mee wilde werken.
9.7
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 december 2003, meermalen is veroordeeld voor het plegen van onder meer vermogensdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
9.8
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Ten aanzien van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 20 vermelde voorwerpen zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
11. Vordering tot schadevergoeding
11.1
In het onderhavige strafproces heeft de heer [naam], wonende te 2161 KM Lisse, Gladiolenstraat 23, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 4.693,90.
11.2
Blijkens de mededeling van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep van 23 december 2003 is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
11.3
De verdachte heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
11.4
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van
€ 3.293,90 schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte primair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige (reparatie schilderij en waarde sieraden) acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
11.5
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.646,95, te weten de helft van de toe te wijzen vordering, ten behoeve van het slachtoffer
[naam].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 20 vermelde voorwerpen aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van
€ 3.293,90 (DRIEDUIZEND TWEEHONDERDENDRIEËNNEGENTIG EURO EN NEGENTIG EUROCENT) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt
-welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.646,95 (DUIZEND ZESHONDERDENZESENVEERTIG EURO EN VIJFENNEGENTIG EUROCENT) ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van TWEEËNDERTIG (32) DAGEN.
Bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening door de verdachte aan de hem opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag van € 1.646,95 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij met een zelfde bedrag doet verminderen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag van € 1.646,95 aan de benadeelde partij door de verdachte de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat tot een zelfde bedrag doet vervallen.
Bepaalt tevens dat betaling door de medeverdachte van méér dan € 1.646,95 aan de benadeelde partij, de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat en aan de benadeelde partij voor dat meerdere doet vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stoker-Klein, Den Os en Van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 januari 2004.