ECLI:NL:GHSGR:2004:AO4203

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
576-H-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verbeek
  • J. van den Wildenberg
  • M. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksregistratie en openbare orde in het kader van verblijfsvergunningen

In deze zaak gaat het om de inschrijving van een in Turkije gesloten huwelijk van de man met de vrouw in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) in Nederland. De man, die eerder met een andere vrouw was getrouwd en inmiddels de Nederlandse nationaliteit had verkregen, had op 11 juli 2003 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 mei 2003, waarin zijn verzoek tot registratie van het huwelijk werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de registratie van het huwelijk in strijd was met de Nederlandse openbare orde, omdat het huwelijk in overwegende mate gericht leek op het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor de vrouw en haar kinderen in Nederland.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de zaak op 4 februari 2004 behandeld. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het huwelijk onverenigbaar was met de Nederlandse openbare orde. Hij stelde dat het huwelijk gericht was op het vervullen van huwelijkse plichten en dat er geen sprake was van een schijnhuwelijk. Het college van Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage, dat de registratie had geweigerd, voerde aan dat de registratie van het huwelijk in overwegende mate gericht was op het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

Het hof oordeelde dat er voldoende betrokkenheid was met de Nederlandse rechtssfeer, aangezien de registratie van het huwelijk voornamelijk gericht was op de vestiging van de vrouw en de kinderen in Nederland. Het hof concludeerde dat de weigering van de registratie van het huwelijk geen strijd opleverde met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de man zijn gezinsleven met de vrouw en kinderen in Turkije kon voortzetten. Ook was er geen strijd met artikel 12 EVRM, aangezien het huwelijk legaal was volgens de Turkse wet. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man tot veroordeling van het college in de proceskosten af.

Uitspraak

Uitspraak : 4 februari 2004
Rekestnummer : 576-H-03
Rekestnr. rechtbank : 01/2226
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M. Soffers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders
van de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: het college,
gemachtigde: J.C. Jansen Verplanke.
PROCESVERLOOP
De man is op 11 juli 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te
's-Gravenhage van 19 mei 2003.
Het college heeft op 27 augustus 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 24 september 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 januari 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en namens het college, dr. H. Kokken en de heer J.C. Jansen Verplanke, de gemachtigde. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. Wittop Koning, heeft mondeling geconcludeerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger Beroep van belang - het volgende vast.
- De man is geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum];
- Blijkens een door de man overgelegd echtscheidingsvonnis van [datum] is hij in eerste echt gehuwd geweest met mevrouw [ex-vrouw], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum], hierna te noemen: de vrouw. Uit dat huwelijk zijn vijf kinderen geboren, waarvan de oudste twee reeds meerderjarig zijn;
- De man is op [geboortedatum] te [x] gehuwd met de 18 jaar oudere mevrouw [huidige vrouw], welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 februari 1998 in de registers van de burgerlijke stand van [x], nadat de man op 7 april 1997 de Nederlandse nationaliteit had verkregen;
- Op 16 februari 1999 kreeg de vrouw een vakantievisum, geldig voor 30 dagen; drie dagen later reisde zij naar Nederland en meldde zich kort daarna bij de Vreemdelingenpolitie te Haarlem; als reden werd opgegeven: familiebezoek bij neef [x];
- De man en de vrouw hebben zich kort na aankomst van de vrouw in Nederland tot de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage gewend met het oog op de aangifte van hun voorgenomen huwelijk. Uit de door de korpschef op 24 april 1999 afgegeven verklaring in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 als bedoeld onder art. 1:44 onder k BW is gebleken dat de vrouw niet meer legaal in Nederland verbleef;
- Er zijn drie vergeefse pogingen in het werk gesteld om haar vakantievisum te verlengen. Als reden werd opgegeven dat de vrouw wegens rugpijn niet in staat was om naar Turkije terug te reizen; naderhand heeft de vrouw verklaard niet ziek te zijn geweest;
- De man en de vrouw hebben tijdens een gesprek met de ambtenaar van de burgerlijke stand op 20 augustus 1999 tegenstrijdige verklaringen afgelegd;
- Bij besluit van 4 november 1999 heeft de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand (ABS) de man en de vrouw in kennis gesteld van zijn besluit om hun huwelijksaangifte te weigeren wegens strijd met de openbare orde, nu de ambtenaar op grond van alle feiten en omstandigheden die hem gebleken waren tot het oordeel was gekomen, dat het voorgenomen huwelijk van de man en de vrouw zo al niet uitsluitend dan toch in overwegende mate was gericht op toelating van de vrouw in Nederland;
- Op 16 december 1999 heeft de man de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht de ambtenaar te gelasten over te gaan tot het opmaken van de akte van huwelijksaangifte en tot het voltrekken van het voorgenomen huwelijk;
- De vrouw heeft op 14 februari 2000 een aanvraag tot toelating ingediend wegens verblijf bij partner. Aangezien zij zonder geldige machtiging tot verblijf Nederland was ingereisd, is haar aanvraag buiten behandeling gesteld;
- De man en de vrouw zijn op [datum] te [x]r, Turkije, opnieuw in het huwelijk getreden;
- Bij beschikking van 10 juli 2000 heeft de rechtbank de verzoeken van de man met betrekking tot het in Nederland te sluiten huwelijk afgewezen. Tijdens de behandeling ter terechtzitting op 5 juni 2000 heeft de man verzwegen dat hij inmiddels in Turkije was hertrouwd, en heeft hij zijn verzoeken niet ingetrokken;
- De man heeft op 6 juni 2000 de gemeente verzocht om registratie van het in Turkije gesloten huwelijk in de gemeente-lij-ke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) te 's-Gravenhage;
- De man heeft ook op 6 juni 2000 de korpschef verzocht een verklaring in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 op te stellen. Hij heeft zijn verzoek ondertekend en daarmee stellig en zonder voorbehoud verklaard dat hij de in de aanvraag vermelde opgave naar waarheid heeft gedaan, doch heeft in dit verzoek niet vermeld dat hij met [huidige vrouw] gehuwd is geweest en ook niet dat de kinderen van de vrouw zijn geboren tijdens zijn eerste huwelijk met de vrouw;
- Bij besluit van 9 februari 2001, verzonden op 12 februari 2001, heeft het college de man op de hoogte gesteld van zijn beslissing om de inschrijving van het huwelijk te weigeren wegens strijd met de Nederlandse openbare orde.
Van voornoemde beslissing van het college heeft de man bij verzoekschrift, ingediend op 23 maart 2001, beroep inge-steld bij de rechtbank te 's-Gravenhage met het verzoek het college te beve-len binnen de bij de uitspraak te bepalen termijn het huwelijk van de man en de vrouw, gesloten op [datum] te Turkije, te vermelden in de GBA met veroordeling van het college in de kosten van het geding. Het college heeft tegen het inleidende verzoek van de man verweer gevoerd.
De rechtbank heeft het verzoek van de man bij beschikking van 19 mei 2003 afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de inschrijving van het in Turkije gesloten (reparatie-)huwelijk van de man met de vrouw in de GBA.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het college te bevelen binnen de bij de uitspraak te bepalen termijn het huwelijk van de man en de vrouw, gesloten op [datum] in Turkije, in te schrijven in de GBA, met veroordeling van het college in de kosten van de procedures. Het college bestrijdt zijn beroep.
3. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank bij de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen, dat het huwelijk van de man onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde in de zin van artikel 6 Wet Conflictenrecht Huwelijk (WCH). In de toelichting op deze grief stelt de man dat een huwelijk slechts in strijd kan zijn met de Nederlandse openbare orde indien dit huwelijk niet gericht is op de vervulling van huwelijkse plichten; daarvan is hier geen sprake, nu het een reparatiehuwelijk betreft. In zijn tweede grief stelt de man, dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat geen sprake is van schending van artt. 8 en 12 EVRM.
4. Het college heeft hiertegen aangevoerd:
- dat de registratie van het tweede Turks huwelijk zo niet uitsluitend dan toch in overwegende mate gericht is op het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Nederland van de vrouw en de kinderen;
- dat er geen sprake is van een schending van art. 8 EVRM, aangezien de man steeds contact heeft onderhouden met zijn gezin in Turkije en daarin niet verhinderd wordt;
- voor zover er wel sprake is geweest van inmenging in family life is dit op grond van art. 8, tweede lid EVRM gerechtvaardigd wegens strijd met de Nederlandse openbare orde;
- dat er geen sprake is van schending van art. 12 EVRM, omdat de man volgens de Turkse wetgeving heeft kunnen hertrouwen met de vrouw; dat de erkenning van een buitenlands huwelijk niet onder de bescherming van art. 12 EVRM valt.
5. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven van de man en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
6. Vaststaat dat de man rechtsgeldig met de vrouw in Turkije op [datum] in het huwelijk is getreden. Krachtens art. 5 WCH dient een rechtsgeldig in het buitenland gesloten huwelijk in Nederland te worden erkend, tenzij met toepassing van art. 6 WCH erkenning van het betreffende huwelijk onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde.
7. Uit de vaststaande, niet door de man betwiste feiten blijkt, dat er in het onderhavige geval sprake is van een constructie, bedacht met het vooropgezette primaire doel om de vrouw en de kinderen in Nederland een verblijfsvergunning te verschaffen. Er was sprake van een schijn-scheiding in Turkije, want de man bleef familie- en gezinscontacten onderhouden met de vrouw en de kinderen, bezocht hen regelmatig en droeg bij in hun kosten van levensonderhoud. Vervolgens was er sprake van een schijnhuwelijk in Nederland met het vooropgezet doel om de man de Nederlandse nationaliteit te verschaffen. Daarna heeft de man diverse vergeefse pogingen in het werk gesteld om met de vrouw in Nederland te hertrouwen en haar legaal in Nederland te laten verblijven en ten slotte is de man, toen dat niet lukte, met de vrouw hertrouwd in Turkije, met het oogmerk, het in Turkije legaal gesloten huwelijk in Nederland geregistreerd te krijgen. Daarbij komt dat de man en de vrouw bij meerdere gelegenheden tegenstrijdige of onvolledige verklaringen hebben afgelegd om het doel van al deze acties, een verblijfsvergunning voor de vrouw en de kinderen in Nederland te verkrijgen, te bereiken. Een dergelijke gang van zaken is onverenigbaar met de Nederlandse openbare orde.
8. De man heeft betoogd dat bij registratie van legaal in het buitenland gesloten huwelijken er een veel geringere betrokkenheid is met de Nederlandse openbare orde, dan ingeval van medewerking aan een huwelijkssluiting hier te lande. In casu is er echter voldoende betrokkenheid met de Nederlandse rechtssfeer, nu de registratie van het huwelijk er voornamelijk op gericht is dat vrouw met de kinderen zich in Nederland kunnen vestigen. De Nederlandse openbare orde verzet zich immers niet tegen erkenning van legaal in Turkije gesloten huwelijken, doch slechts tegen medewerking aan de registratie hier te lande van een buitenlands huwelijk na een opeenvolging van (schijn)huwelijken en echtscheidingen met als rechtsgevolg dat de vrouw en de kinderen zich in Nederland kunnen vestigen.
Daarom heeft de ABS zijn medewerking aan de inschrijving in het GBA van het op zich rechtsgeldige huwelijk, gesloten in Turkije, terecht geweigerd.
9. Weigering van de registratie van het huwelijk levert volgens het oordeel van het hof geen strijd op met art. 8 EVRM. De man stelt immers onbetwist dat hij zijn "family life" met de vrouw en kinderen heeft voortgezet na de eerste echtscheiding, toen hij in Nederland woonde en getrouwd was met een Nederlandse vrouw. Voor het instandhouden van "family life" is een formeel huwelijk en zelfs samenwoning niet vereist. De weigering tot registratie van de formele huwelijksband van de man verhindert de man niet zijn "family life" in Turkije evenals voorheen voort te zetten.
10. Art. 12 EVRM garandeert mannen en vrouwen het recht te huwen volgens de nationale wetten, die dit recht beheersen. De man en de vrouw zijn legaal met elkaar getrouwd volgens de Turkse wet. De Nederlandse rechter is bevoegd om een door de man en de vrouw hier te lande te sluiten huwelijk, respectievelijk de erkenning van een buitenlands huwelijk te toetsen aan de Nederlandse wetgeving, waaronder de WCH. Derhalve is er geen sprake van strijd met art. 12 EVRM.
11. Hieruit volgt dat de grieven van de man niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Het verzoek van de man tot veroordeling van het college in de proceskosten dient derhalve te worden afgewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het verzoek van de man tot veroordeling van het college in de proceskosten in beide instanties.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Verbeek, Van den Wildenberg en Scheij, bijge-staan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 4 februari 2004.