Uitspraak : 14 januari 2004
Rekestnummer : 428-R-03
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 02-2010
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[eiseres] en [eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de verzoekers,
procureur: mr. P. Scholtes.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam,
zetelend te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
in persoon vertegenwoordigd door L.H. Drost,
hierna te noemen: de ambtenaar,
procureur: mr. R.Th.R.F. Carli.
De verzoekers zijn op 28 mei 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 3 maart 2003.
De ambtenaar heeft op 24 september 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van verzoekers zijn bij het hof op 21 oktober 2003 en op 3 november 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de ambtenaar zijn op 21 oktober 2003 nadere stukken ingekomen.
Op 14 november 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de verzoekers, bijgestaan door hun procureur. Namens de ambtenaar zijn verschenen L.H. Drost en de procureur. Het openbaar ministerie heeft schriftelijk geconcludeerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Op 14 juni 2002 hebben verzoekers de rech-tbank te Rotterdam verzocht te bepalen dat de weigering van de ambtenaar, om een akte van huwelijksaangifte op te maken, ongegrond is en te bepalen en/of te gelasten dat alsnog een akte van huwelijksaangifte dient te worden opgemaakt en dat het huwelijk tussen verzoekers dient te worden voltrokken, althans te bepalen dat de door de ambtenaar aangevoerde omstandigheden niet in de weg mogen staan aan het opmaken van de akte van huwelijksaangifte en de voltrekking van het huwelijk. De ambtenaar heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1. De verzoekers verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de weigering van de ambtenaar ongegrond is en te bepalen en/of te gelasten dat alsnog een akte van huwelijksaangifte dient te worden opgemaakt en dat het huwelijk tussen verzoekers dient te worden voltrokken, althans te bepalen dat de door de ambtenaar aangevoerde omstandigheden niet in de weg mogen staan aan het opmaken van de akte van huwelijksaangifte en de voltrekking van het huwelijk. De ambtenaar bestrijdt hun beroep.
2. Verzoekers hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Zij voeren - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte in haar bestreden beschikking de overgelegde leeftijdsverklaring (een zgn. Statutory Declaration of Age) in combinatie met de National Population Commission (NPC)-verklaring heeft aangemerkt als een geboorteakte. Ten tijde van de geboorte van verzoekster bestond er geen verplichte geboorteregistratie en van de geboorte is nimmer aangifte gedaan. Verzoekers menen dat zij dienen te worden toegelaten tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 1:45, lid 3, BW. Verder heeft de rechtbank ten onrechte niet overwogen dat de geboortedatum (en overige persoonsgegevens) van verzoekster genoegzaam kunnen worden vastgesteld.
3. De ambtenaar heeft geweigerd om een akte van huwelijksaangifte en huwelijksvoltrekking op te maken omdat verzoekster niet een geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte en een verklaring omtrent haar burgerlijke staat over kon leggen. Bij besluit van 4 februari 2000 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken legalisatie geweigerd, omdat de geboortedatum van verzoekster niet door een objectieve bron kon worden bevestigd. De ambtenaar blijft bij zijn standpunt dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geboortedatum. Verder meent de ambtenaar dat de weg van artikel 1:45, lid 3, BW niet openstaat voor verzoekers, aangezien de geboorteakte niet in het ongerede is geraakt, doch slechts niet is gelegaliseerd.
4. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, zij het dat de grieven van verzoekers gedeeltelijk gegrond worden geacht. Het openbaar ministerie verzoekt de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid te wijzigen.
5. Het hof is van oordeel dat de eerste grief van verzoekers slaagt en heeft daarbij navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Vast staat dat er ten tijde van de geboorte van verzoekster in Nigeria geen verplichte geboorteregistratie bestond en van haar geboorte nimmer aangifte is gedaan. Ingevolge de Nigeriaanse Application of Birth and Death (Compulsary Registration) Decree 39 van 1979 en Decree 69 van 1992 kunnen geboorten die voor 1 september 1979 hebben plaatsgevonden en waarvan nooit aangifte is gedaan, niet meer worden geregistreerd. Ten aanzien van die geboorten dient een gezworen verklaring te worden afgelegd. Bij een dergelijke gezworen verklaring wordt een verklaring van de NPC gevoegd, welke ertoe strekt aan te geven dat de geboorte nooit is geregistreerd en waarin wordt geadviseerd af te gaan op de gezworen leeftijdsverklaring. De combinatie van deze twee documenten kan als een vervangend geboortebewijs worden aangemerkt. Verzoekers hebben in dit kader verwezen naar de verklaring van de NPC en naar het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 december 2002 ter vaststelling van de algemene ambtsberichten inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit onder meer Nigeria. Deze bescheiden kunnen echter, ook al zouden zij zijn gelegaliseerd, naar 's hofs oordeel niet worden aangemerkt als een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte geboorteakte, die voor huwelijksaangifte gebruikt zou kunnen worden, zoals bedoeld in artikel 1:44 BW.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting is verder genoegzaam gebleken dat verzoekster alle documenten heeft overgelegd waarover zij en verzoeker de beschikking konden krijgen, doch dat er geen objectieve en verifieerbare bronnen aanwezig zijn om de persoonsgegevens vast te stellen. Een report card en kopie van een klasseregister zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken niet als objectieve bron aangemerkt. Reden voor weigering is het feit dat de gegevens niet konden worden bevestigd, er zijn geen contra-indicaties gevonden. Gezien bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat verzoekster geen mogelijkheden heeft een geverifieerde geboorteakte en een verklaring omtrent haar burgerlijke staat over te leggen, zodat artikel 1:45 BW van toepassing is.
6. Op grond van artikel 1:45 BW kan een aanstaande echtgenoot de onmogelijkheid zijn geboorteakte te vertonen, verhelpen door:
1. een akte van bekendheid, afgegeven door de kantonrechter van zijn geboorteplaats of woonplaats, op verklaring van vier meerderjarige getuigen;
2. een beëdigde verklaring, inhoudende de vermelding van de plaats en, zo na mogelijk, van het tijdstip der geboorte, benevens de oorzaken, die beletten een akte daarvan over te leggen. Deze verklaring wordt afgelegd door de getuigen die bij de huwelijksvoltrekking aanwezig zijn;
3. een bij de ambtenaar afgelegde beëdigde verklaring van de aanstaande echtgenoot, inhoudende dat hij zich geen geboorteakte of akte van bekendheid kan verschaffen.
7. Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat een verklaring van vier meerderjarige getuigen, zoals bovengenoemd onder lid 1, niet haalbaar is bij gebreke van getuigen. Zij wensen te worden toegelaten tot het afleggen van een beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 1:45, lid 3, BW.
8. Genoegzaam is vast komen te staan dat verzoekster geen mogelijkheden heeft om een geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte en verklaring omtrent haar burgerlijke staat over te leggen. Anderzijds is het hof niet, althans onvoldoende van contra-indicaties gebleken voor wat betreft de door verzoekster opgegeven geboortedatum. Nu ook de mogelijkheid van een verklaring door vier getuigen ontbreekt, moet verzoekster naar het oordeel van het hof dan ook worden toegelaten tot het afleggen van een beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 1:45, lid 3, BW.
9. Alles in aanmerking genomen zal het hof de ambtenaar gelasten over te gaan tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte onder na te melden voorbehoud. Het hof gaat er van uit dat, nadat de huwelijksaangifte een feit is geworden, de ambtenaar zijn volledige medewerking zal verlenen aan de huwelijksvoltrekking.
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-kende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam om over te gaan tot het opmaken van de akte van huwelijksaangifte van verzoekers, waarbij verzoekster zal worden toegelaten tot het afleggen van een beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 1:45, lid 3, BW, zulks onder het voorbehoud dat verzoekster een verklaring als bedoeld in artikel 1:44, lid 1, onder k BW over zal leggen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kok, Tanja-van den Broek en Bosma, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van14 januari 2004.