ECLI:NL:GHSGR:2004:AO4290

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
22004802
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. von Brucken Fock
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Bax-Luhrman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel en voorbereidingshandelingen met XTC-pillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 februari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name met betrekking tot XTC-pillen. De verdachte heeft samen met anderen een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen naar België en Canada gebracht en voorbereidingshandelingen verricht voor de uitvoer van deze pillen. Tijdens de rechtszittingen in eerste aanleg en hoger beroep zijn de feiten en omstandigheden rondom de drugshandel uitvoerig besproken. De verdachte is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en een geldboete van € 200.000,--. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om het horen van getuigen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden werden aangevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol speelde in de drugshandel en dat hij gebruik maakte van verschillende locaties voor opslag en distributie van de XTC-pillen. De verdachte was ook in het bezit van een vals Belgisch paspoort, wat zijn illegale verblijf in Nederland vergemakkelijkte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft de straf bepaald op zes jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

parketnummer 1015051102
datum uitspraak 3 februari 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank te Rotterdam van 31 oktober 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 december 2003 en 20 januari 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie nader omschreven.
Van de dagvaardingen en van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot betaling van een geldboete van
€ 200.000,--, subsidiair één jaar hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beslissing omtrent de verzoeken tot het horen van getuigen
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2004 heeft de raadsman namens de verdachte de reeds door hem op
2 december 2003 gedane verzoeken tot het horen van getuigen gehandhaafd.
Nu de raadsman geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, wijst het hof het verzoek af onder verwijzing naar zijn overwegingen zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2003.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Beslissing op het verweer terzake van eendaadse samenloop
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep als verweer gevoerd dat er ten aanzien van de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, aangezien beide feiten betrekking hebben op dezelfde hoeveelheid verboden middelen (XTC-pillen).
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent het navolgende.
Artikel 10a van de Opiumwet, voor zover betrekking hebbende op een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van die wet, waarbij het onder 4 bewezenverlaarde feit strafbaar is gesteld, beoogt de internationale handel in de verboden middelen te bestrijden. Bij artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet, waarbij het onder 2 bewezenverklaarde feit strafbaar is gesteld, ontbreekt dit internationale aspect. Dit wetsartikel stelt immers alleen het enkele aanwezig hebben van de verboden middelen strafbaar. Genoemde wetsartikelen hebben derhalve niet een gelijksoortige strekking.
Het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft bovendien ook betrekking op andere handelingen dan het voorhanden hebben van de verboden middelen, terwijl daarin voorts een ruimere tijds- en plaatsaanduiding is opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feiten 2 en 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 4: medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen of stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 5: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 6: In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot betaling van een geldboete van € 100.000,--, subsidiair één jaar hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft eerst samen met anderen 14.681 XTC-pillen naar België gebracht. Korte tijd later heeft de verdachte samen met anderen op uitvoer van circa 41.830 XTC-pillen naar Canada gerichte handelingen verricht. De verdachte heeft voorts aanzienlijke hoeveelheden XTC-pillen (circa 27.059 en 30.110) aanwezig gehad.
Tenslotte heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de uitvoer van circa 27.059 XTC-pillen naar Canada.
Met het oog op de uitvoer van XTC-pillen maakten de verdachte en diens mededaders gebruik van een woning gelegen aan de [adres], waar hij met zijn vriendin en mededader [naam] eerder heeft gewoond, als werk- en opslagplaats, alsmede als opvanghuis en verblijfplaats voor de koeriers. De mededader [naam] zorgde voor de levering van de XTC-pillen, de verdachte voor de komst van koeriers teneinde de pillen te vervoeren. In de woning prepareerde de verdachte de koffers, waarin de pillen werden verpakt, om ontdekking van de pillen door de douane te verijdelen. Vervolgens gaf hij opdracht aan twee van zijn mededaders de pillen op een door hem voorgeschreven wijze in te pakken. Door de mededader [naam] werd vervolgens een auto gehuurd waarin de koeriers en de koffers met XTC-pillen werden vervoerd.
Tevens gebruikten de verdachte en zijn mededaders het woonhuis van mededader [naam] te Nieuwegein als opslagplaats voor een koffer met pillen.
Aannemelijk is geworden dat de verdachte van de in dit onderzoek figurerende personen hiërarchisch de hoogste positie bekleedde. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, te meer daar hij het hof een veel bescheidener rol, namelijk die van "chef-inpakker" heeft willen voorspiegelen.
De zucht naar geldelijk gewin was daarbij zijn drijfveer, met veronachtzaming van de onaanvaardbare risico's die dergelijke delicten opleveren voor de volksgezondheid en de openbare orde.
Tenslotte was de verdachte in het bezit van een Belgisch paspoort waarvan hij wist dat het vals of vervalst was.
De verdachte verbleef illegaal in Nederland en dit document verschafte hem de mogelijkheid zijn verblijf en zijn illegale activiteiten voort te zetten.
Het hof heeft mede in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 januari 2004, nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 10a van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Von Brucken Fock, Fockema Andreae-Hartsuiker en Bax-Luhrman,
in bijzijn van de griffier mr. Perquin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 februari 2004.