Uitspraak : 10 maart 2004
Rekestnummer : 758-H-03
Rekestnr. rechtbank : 02-2552
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. I.J. Pieters,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A.H. van Haga.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
De vader is op 4 september 2003 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 27 juni 2003.
De moeder heeft op 20 januari 2004 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vader heeft op 29 januari 2004 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 september 2003, 31 oktober 2003 en 30 januari 2004 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof op 15 januari 2004 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 11 februari 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, de moeder, bijgestaan door haar procureur en namens de raad: A. Verbunt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] is geboren de minderj[kind] [kind], hierna te noemen: [kind]. De vader heeft [kind] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over haar. [kind] -blijft sinds het uiteengaan van de ouders feitelijk bij de moeder.
Op 23 april 2002 heeft de vader de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht - uitvoerbaar bij voorraad - een omgangsregeling tussen hem en [kind] vast te stellen, inhoudende dat hij (uiteindelijk) een zaterdag of zondag per week van 10.00 uur tot 19.00 uur recht heeft op omgang, alsmede te bepalen dat hij recht heeft op omgang met [kind] gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, althans een zodanige omgangsregeling te bepalen als de rechtbank juist acht. Tevens heeft hij verzocht een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder hem informeert over de voortgang van [kind], alsmede aan hem eenmaal per jaar een foto doet toekomen. De moeder heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd en heeft verzocht de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen.
Bij beschikking van 12 juli 2002 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage iedere verdere behandeling omtrent de omgangs- en informatieregeling aangehouden, teneinde de raad een onderzoek te laten verrichten naar het belang van [kind]. Tevens heeft de rechtbank de raad verzocht hieromtrent te rapporteren en te adviseren.
Op 7 april 2003 heeft de raad advies uitgebracht inhoudende de vader het recht op omgang met [kind] te ontzeggen voor een periode van één jaar en de moeder te verplichten de vader regelmatig informatie toe te sturen met betrekking tot de ontwikkeling van [kind] alsmede foto's.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - vastgesteld dat de moeder aan de vader, met ingang van 27 juni 2003, viermaal per jaar, te weten in de eerste week van elk kwartaal, een recente en goed lijkende kleurenfoto van [kind] toezendt. Daarnaast dient de moeder de vader driemaal per jaar, te weten met Kerstmis, Pasen en de zomervakantie, een verslag van overige gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [kind] te doen toekomen, en voor de toekomst een verslag van de schoolresultaten. Voorts heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met [kind] voor de duur van één jaar ontzegd.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking, voor zover hem daarbij de omgang voor de duur van één jaar is ontzegd, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat primair een omgangsregeling tussen hem en [kind] wordt vastgesteld, inhoudende dat hij (uiteindelijk) een zaterdag of zondag per week van 10.00 uur tot 19.00 uur recht heeft op omgang, alsmede te bepalen dat hij recht heeft op omgang met [kind] gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, althans een zodanige omgangsregeling te bepalen als het hof juist acht. Subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat een deskundige (forensisch bemiddelaar) wordt benoemd, die onderzoekt in hoeverre het vertrouwen tussen de ouders kan worden hersteld en het verzoek tot het treffen van een omgangregeling in afwachting daarvan aan te houden en, na afloop van dit deskundigenonderzoek, op te starten op een wijze zoals het hof juist acht. Tevens verzoekt de vader te bepalen dat voorwaardelijk aan de beslissing tot vaststelling van een informatieregeling wordt toegevoegd dat de moeder deze dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 50,- voor elke dag dat zij in verzuim is.
2. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het verzoek van de vader - uitvoerbaar bij voorraad - af te wijzen. Verder verzoekt de moeder incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de duur van de ontzegging en, opnieuw beschikkende, de duur van de ontzegging te bepalen op twee jaar, dan wel zoveel langer dan één jaar als het hof redelijk en passend acht. Voorts verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen voorzover dat de toewijzing van de informatieregeling van de moeder jegens de vader betreft en het verzoek van de vader alsnog af te wijzen, dan wel het primaire verzoek van de vader, zoals geformuleerd in het inleidende verzoekschrift, toe te wijzen.
3. De vader stelt dat hij [kind] destijds heeft erkend en ten volste van plan was om als gezin door het leven te gaan. Hij was dan ook zeer verrast toen bleek dat de moeder met [kind] na een paar maanden ineens vertrokken was uit de gezamenlijke woning. Hij heeft getracht opheldering van de moeder te krijgen door haar op haar mobiele telefoon te bellen, waarvan het nummer hem bekend was. Sindsdien heeft de vader [kind] nog slechts één keer gezien. Uit de door de moeder overgelegde doktersverklaring is duidelijk geworden dat zij wel hulp heeft gezocht voor haar psychische problemen, maar hieruit blijkt niet dat deze op korte termijn zullen zijn opgelost. De vader is daarom bang dat een jaar ontzegging van de omgang niets zal oplossen, omdat na afloop van het jaar nog volstrekt ongewis is of de moeder er dan wel toe bereid is. Het lijkt er eerder op dat de termijn voortdurend zal worden verlengd en de moeder omgang tussen de vader en [kind] zal blijven tegenhouden. De moeder heeft de vader nog nooit geïnformeerd over het wel en wee van [kind]. De vader wil heel graag omgang met zijn dochter hebben, maar beseft dat dit op rustige wijze zal moeten worden opgebouwd.
4. Namens de moeder is ter zitting gesteld dat de moeder hulp heeft gezocht om het verleden te verwerken en dat zij tracht op orde te komen. Of er progressie in de behandeling zit, is vooralsnog onduidelijk. De termijn van ontzegging van de omgang tussen [kind] en de vader dient derhalve te worden verlengd, zodat de moeder ruimer de gelegenheid krijgt om haar eigen problemen op te lossen. Contact met de vader zal de benodigde rust voor de moeder verstoren. Wellicht zijn er na afloop van de termijn wel mogelijkheden tot gesprekken met de vader.
5. De moeder is van mening dat de vader onvoldoende affectie heeft getoond in de eerste twee maanden na de geboorte van [kind]. Zij heeft toen besloten bij hem weg te gaan, omdat zij van oordeel was dat [kind] dan de minste schade zou oplopen. De vader heeft zich daarna agressief opgesteld en de moeder telefonisch op haar onderduikadressen weten te achterhalen.
Wat betreft de informatieregeling verzoekt de moeder dat deze, indien opgelegd, zo beperkt mogelijk wordt gehouden.
6. De raad voert aan dat partijen als ouderpaar slechts zeer kort bij elkaar zijn geweest en dat zij daarom een gezamenlijke basis ontberen. Zij dienen thans voor het eerst met elkaar te leren samenwerken.
7. Het is het hof gebleken dat partijen, hoewel zij circa drie jaren een affectieve relatie hebben gehad, welke zich voornamelijk in het uitgaansleven afspeelde, als ouders van [kind] slechts zeer kort hebben samengeleefd. In die paar maanden dat zij gezamenlijk voor [kind] zorgden, is de moeder teleurgesteld geraakt in de wijze waarop de vader met zowel de moeder als [kind] omging, terwijl de vader zich van geen kwaad bewust was. De relatie is vervolgens abrupt verbroken, nog voordat de ouders de kans hebben gekregen om elkaar werkelijk te leren kennen. Er heeft thans geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders plaats. Het op dit moment vaststellen van de door de vader voorgestelde omgangsregeling zou dermate grote spanningen bij de moeder teweegbrengen dat dit ernstig nadeel voor de ontwikkeling van [kind] zou opleveren. Alvorens tot een dergelijke omgangsregeling kan worden overgegaan, dient er eerst een vertrouwensbasis te worden gelegd van waaruit de ouders verder kunnen. Door middel van een wederkerige informatieregeling, dat wil zeggen zowel van de zijde van de moeder als van de zijde van de vader, kan een dergelijke basis worden gecreëerd. De ouders informeren elkaar - en de vader ook [kind] - daarbij over zichzelf - en de moeder ook over [kind] - en over die zaken die hen bezighouden, die zij van belang achten, sluiten foto's bij en stellen bijvoorbeeld eventuele vragen. Zodoende worden de wederzijdse intenties duidelijk en kan vertrouwen ontstaan waardoor het fundament gelegd wordt voor een gezamenlijke toekomst als ouders van [kind]. Het hof is namelijk van oordeel dat, hoewel wellicht verschillend geuit, beide ouders duidelijk zeer betrokken zijn op [kind] en dat het van essentieel belang is voor [kind] dat zij in contact wordt gebracht met haar vader. Hoewel het hof begrip heeft voor het verdriet dat ieder einde van een relatie met zich mee brengt, ziet het hof hier geen reden in om daarmee de vader uit het leven van [kind] te bannen. Dit zou in strijd zijn met het fundamentele recht van [kind] op kennis van en omgang met de beide ouders. Indien dit niet als gezin kan, dan in ieder geval wel afzonderlijk van elkaar. Gelet op de leeftijd van [kind] en de periode dat zij de vader niet heeft gezien, dienen de kennismaking en de omgang met de vader geleidelijk te worden opgebouwd en in de eerste plaats schriftelijk plaats te hebben. Op die wijze kan de moeder door de brieven van de vader aan [kind] voor te lezen en de door hem opgestuurde foto's aan haar te geven, de vader weer in het leven van [kind] introduceren.
Aan de hand van het verloop van deze informatieregeling en de wijze waarop de ouders ieder voor zich daar invulling aan geven, zal op termijn hetzij in onderling overleg, hetzij via een verzoek daartoe bij de rechtbank, een omgangsregeling kunnen worden vastgesteld. Het hof ziet de onderhavige informatieregeling als een eerste stap in het uiteindelijk realiseren van een volwaardige omgangsregeling. Het hof acht het opleggen van een dwangsom zoals door de vader verzocht vooralsnog dan ook niet nodig.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschik-kende:
bepaalt een wederzijdse informatieregeling inhoudende dat de vader en de moeder elkaar wederzijds iedere vier maanden - te weten per 1 mei, 1 september en 1 januari - informeren op een wijze zoals onder rechtsoverweging 7. vermeld, te beginnen met ingang van 1 mei 2004 met een rapportage aan de zijde van de moeder ten behoeve van de vader, waarop de vader binnen 14 dagen dient te reageren; vervolgens dient de moeder uiterlijk op 1 september 2004 een tweede rapportage naar de vader te versturen, waarop de vader weer binnen 14 dagen reageert, en zo voorts;
ontzegt de vader het recht op omgang met [kind] gedu-rende onbepaalde tijd;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Verbeek, Van den Wildenberg en Van Leuven, bijge-staan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 10 maart 2004.