ECLI:NL:GHSGR:2004:AO5997

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
345-H-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. van den Wildenberg
  • J. Duindam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rechtsgeldigheid van een huwelijk tussen Saoedi-Arabische nationaliteiten en de status van een uit dit huwelijk geboren kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, werd de rechtsgeldigheid van een huwelijk tussen twee partijen met de Saoedi-Arabische nationaliteit, waarbij de vrouw ook de Nederlandse nationaliteit heeft, beoordeeld. Het huwelijk was voltrokken in België, en de vraag was of dit huwelijk rechtsgeldig was. Het hof concludeerde dat, op basis van Belgisch recht, het huwelijk nietig verklaard kon worden, omdat het niet was gesloten voor een Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand, wat een vereiste is voor de geldigheid van huwelijken in België. De vrouw had gesteld dat zij een 'Imamhuwelijk' was aangegaan, maar het hof oordeelde dat dit huwelijk niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

Daarnaast werd de status van het uit dit huwelijk geboren kind beoordeeld. Het hof stelde vast dat de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de man, die ook de Saoedi-Arabische nationaliteit heeft, onderworpen zijn aan Saoedi-Arabisch recht. Het hof oordeelde dat het kind, geboren na de huwelijksvoltrekking, als wettig kind van de man moest worden beschouwd, en dat de geslachtsnaam van het kind volgens Nederlands recht moest worden bepaald. Het verzoek van de vrouw om te verklaren dat er geen familierechtelijke relatie tussen de man en het kind bestaat, werd afgewezen.

Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voornamen van het kind af, evenals haar verzoek tot veroordeling van de ambtenaar in de proceskosten. De beslissing werd genomen op 17 maart 2004, waarbij het hof de grieven van de vrouw ongegrond verklaarde en de bestreden beschikking bevestigde.

Uitspraak

Uitspraak : 17 maart 2004
Rekestnummer : 345-H-01
Rekestnr. rechtbank : 00-4850
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens optredende als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter [kind],
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.G.S.N. Asselbergs.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,
zetelend te 's-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
in persoon vertegenwoordigd door de heer dr. H. Kokken,
hierna te noemen: de ambtenaar,
2. [benadeelde partij],
wonende te [woonplaats] (Japan),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
VERDER PROCESVERLOOP
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 15 mei 2002, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden, teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen om de stukken, zoals genoemd in rechtsoverweging 3 van die beschikking, over te leggen en in kopie aan de ambtenaar van de burgerlijke stand toe te zenden, desgewenst met een toelichting. Voorts is de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op die stukken te reageren. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
- op 12 september 2002 een brief met bijlagen van de procureur van de vrouw;
- op 20 september 2002 en 7 oktober 2002 brieven met bijlagen van de ambtenaar;
- een conclusie van de advocaat-generaal, gedateerd 24 april 2003;
- op 20 mei 2003 een brief van de ambtenaar;
- op 5 augustus 2003 een faxbericht van de procureur van de vrouw.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vraag of een huwelijk tussen de vrouw en de man tot stand is gekomen wordt op grond van de artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken gesloten op [datum] te [x], Trb. 1987, 137 en artikel 5 lid 1 van de Wet conflictenrecht huwelijk beoordeeld naar de regels van het rechtsstelsel dat van toepassing is op de vraag of het huwelijk formeel en materieel geldig tot stand is gekomen.
2. Tussen partijen staat vast dat op [datum] te Brussel naar Saoedi-Arabisch recht een huwelijk is voltrokken in aanwezigheid van de imam. Dat betekent dat Belgisch recht de vraag naar de formele en materiële geldigheid van het huwelijk beheerst. Naar Belgisch recht dient een huwelijksvoltrekking in België bij uitsluiting te geschieden ten overstaan van de Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand. Een uitzondering bestaat voor huwelijken die worden gesloten door een consulaire of diplomatieke ambtenaar. In zijn beschikking van 15 mei 2002 heeft het hof reeds vastgesteld dat het litigieuze huwelijk niet door een consulair of diplomatiek ambtenaar van het Koninkrijk Saoedi-Arabië is gesloten. Evenmin is gesteld of gebleken dat de imam het huwelijk heeft voltrokken als Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand. Voorts is niet gebleken dat tussen partijen anderszins een huwelijk is gesloten. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij, voorafgaande aan de huwelijkssluiting door de imam een 'standaardformulier' heeft getekend, maar nadien heeft zij bij brief van haar procureur, ingekomen ten hove op 12 september 2002, laten weten dat zij daarmee doelde op het islamitisch huwelijkscontract. In zijn schriftelijke verklaring van 24 juli 2002 door Georges Vanherbergen, opgemaakt in zijn hoedanigheid van Adviseur op de dienst Burgerlijke Stand van de stad Brussel (productie I bij de hiervoor genoemde op 12 september 2002 ontvangen brief), komt deze na onderzoek in de huwelijksregisters van de stad Brussel over het tijdvak 1992-2000 tot de conclusie dat de vrouw in dat tijdvak aldaar geen burgerlijk huwelijk is aangegaan. Ook de verklaring van de Ambassade du Royaume d'Arabie Saoudite te Brussel van 24 juli 2002 (productie 2 bij meergenoemde brief op 12 september 2002 ontvangen) bevat geen enkele aanwijzing dat er naast het meergenoemde huwelijk gesloten op [datum] nog sprake is van een andere huwelijkssluiting waarbij de vrouw betrokken is geweest.
3. Blijkens het verzoekschrift in eerste aanleg van de vrouw is zij 'een zogenoemd "Imamhuwelijk" aangegaan met de heer [benadeelde partij]'. Mede uitgaande van de gemeenschappelijke Saoedi-Arabische nationaliteit van de man en de vrouw, leidt het hof daaruit af dat de vrouw alstoen er van uit ging dat zij daarmee een rechtsgeldig huwelijk is aangegaan. Die gevolgtrekking vindt bevestiging in de brief van 4 september 2000 van de vrouw aan mr Van Acker (productie 10 bij de brief van 18 juni 2001 van mr Asselbergs aan het hof) en in het op aanvraag van de vrouw afgegeven attest van de directeur van het Islamitische Cultureel Centrum België van 12 maart 2001 (productie 9 bij het beroepschrift). Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken gaat het hof er van uit dat de vrouw te goeder trouw was ten aanzien van haar gevoelen destijds dat het om de voltrekking van een rechtsgeldig huwelijk ging. Dat de vrouw daarnaast ook nog de Nederlandse nationaliteit bezat doet hieraan niet af.
4. Zoals laatstelijk nog beslist door het Belgische Hof van Cassatie bij arrest van 12 december 2003 (te vinden via www.cass.be maar overigens nog niet gepubliceerd) is naar Belgisch recht onder deze omstandigheden sprake van een huwelijk, zij het dat eveneens sprake is van een volstrekte nietigheidsgrond zodat het huwelijk als gevolg daarvan nietig kan worden verklaard. Voor zover het verzoek strekt tot afgifte van een verklaring voor recht dat tussen de man en de vrouw geen huwelijk is gesloten moet het derhalve worden afgewezen. Dat lot treft op dezelfde gronden ook het verzoek het huwelijk non existent te verklaren.
5. Het subsidiaire verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk is door de vrouw bij monde van haar advocaat bij de mondelinge behandeling in hoger beroep op 19 september 2001 ingetrokken zodat een beslissing daarop achterwege moet blijven.
6. Vervolgens zal het hof de status van [kind] beoordelen. Tussen partijen staat vast dat [kind] is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De Wet conflictenrecht afstamming is - gelet op artikel 11 daarvan - te dezen niet toepasselijk, zodat het hof van het Nederlandse commune internationale afstammingsrecht zal uitgaan. Op grond van dat laatste werden met betrekking tot een wettig kind de familierechtelijke betrekkingen tussen dat kind en zijn ouders in beginsel beheerst door de nationale wet van de vader. Niet is gesteld of gebleken dat daarvan in dit geval moet worden afgeweken. Daarbij is van belang dat ook de vrouw en het kind de Saoedi-Arabische nationaliteit hebben. Op de familierechtelijke verhouding tussen [kind] en de man is derhalve Saoedi-Arabisch recht toepasselijk. [kind] is geboren nadat meer dan zes maanden na de litigieuze huwelijksvoltrekking zijn verstreken. Dat leidt er toe - voor zover hier van belang - dat naar Saoedi-Arabisch recht de man de vader van [kind] is. Het verzoek van de vrouw strekkende tot een verklaring voor recht, inhoudende dat tussen de man en [kind] geen familierechtelijke relatie bestaat, moet daarom worden afgewezen.
7. Uitgaande van de Nederlandse nationaliteit van [kind] wordt op grond van artikel 2 Wet conflictenrecht namen haar geslachtsnaam bepaald door Nederlands recht, ongeacht of zij nog een andere nationaliteit heeft. Dat Saoedi-Arabisch recht toepasselijk is op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen tussen de man en [kind] doet daaraan niet af. Nu [kind] bij haar geboorte de man tot vader had, is - naar luid van artikel 1:5 lid 1 BW ten tijde van haar geboorte - haar geslachtsnaam die van de vader. Latere wetgeving heeft in dat resultaat geen wijziging gebracht. Mitsdien moet het verzoek van de vrouw strekkende tot het geven van een verklaring voor recht, inhoudende dat [kind] de geslachtsnaam van de moeder heeft, dan ook worden afgewezen.
8. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de voornamen van [kind] overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft haar verzoek tot wijziging van de voornamen van [kind] gegrond op de plicht van de ambtenaar van de burgerlijke stand tot het weigeren van voornamen die overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen, tenzij deze tevens gebruikelijke namen zijn. Niet is gebleken dat de voornamen [voornaam] van [kind] overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen. In het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat de voornamen [voornaam] Nederlandse of in Nederland als zodanig bekende buitenlandse geslachtsnamen zijn. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat ook de drager van de voornaam, respectievelijk diens wettelijk vertegenwoordiger, een beroep toekomt op artikel 1:4 lid 2 BW, dan heeft de rechtbank - gelet op de beperkte wettelijke mogelijkheden tot weigering aan de zijde van de ambtenaar van de burgerlijke stand en op het zich niet voordoen van een of meer deze mogelijkheden - mitsdien terecht beslist dat de ambtenaar deze voornamen in de geboorteakte kon opnemen. Het verzoek tot wijziging van de voornamen van [kind] moet daarom worden afgewezen.
9. Nu de vrouw in beide instanties geheel in het ongelijk is gesteld, dient haar verzoek tot veroordeling van de ambtenaar in de proceskosten te worden verworpen.
10. Het vorenstaande leidt er toe dat geen der thans nog aan de orde zijnde grieven terecht is voorgesteld. De beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met verbetering van gronden, met afwijzing van het meer of anders verzochte.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van den Wildenberg en Duindam, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2004.