ECLI:NL:GHSGR:2004:AO6007
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting na voorlopige teruggaaf en de toepassing van heffingskortingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 februari 2004 uitspraak gedaan in het beroep van mevrouw X-Y tegen de beslissing van de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een geschil over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, die aan belanghebbende was opgelegd na een voorlopige teruggaaf. Belanghebbende, die in 2001 geen looninkomsten had, had eerder een voorlopige teruggaaf van € 1.576 ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van nihil. Later deed zij aangifte met een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 612, waarover € 196 aan belasting verschuldigd was. De Inspecteur legde een aanslag op, rekening houdend met de heffingskortingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2004, waar belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak besproken. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de aanslag had opgelegd, omdat belanghebbende de gecombineerde heffingskorting tot een te hoog bedrag had genoten. Het Hof concludeerde dat de aanslag op basis van artikel 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 terecht was vastgesteld, ondanks het betoog van belanghebbende dat de verschuldigde belasting niet meer dan € 196 boven het voorheffingssaldo uitkwam. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden van artikel 9.4 niet cumulatief zijn, wat betekent dat de Inspecteur de aanslag kon opleggen.
De uitspraak van het Hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Visser, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert.