Uitspraak : 17 maart 2004
Rekestnummer : 662-H-03
Rekestnr. rechtbank : 02-3727
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [x],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. het Openbaar Ministerie,
zetelend te 's-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de officier,
2. [benadeelde partij]
wonende te [x], Rusland,
hierna te noemen: de moeder.
De man is op 12 augustus 2003 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 mei 2003.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 21 augustus 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 februari 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.W.A. Verhaard. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. A.J.M. Kaptein, heeft mondeling geconcludeerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
De man is de [biologische] vader van:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 1] en
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2];
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderen zijn in Rusland geboren en verblijven bij de moeder in Rusland.
Geboorteakte [x], betreffende de geboorte van [kind 1], is op 6 juni 1994 opgemaakt en ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente 's-Gravenhage. De man en de moeder zijn in de akte aangemerkt als ouders van [kind 1] en in de akte is, kort gezegd, de kanttekening geplaatst dat de man [kind 1] op 26 november 1993 te [x], Rusland, heeft erkend.
Na inschrijving van de genoemde akte is het de ambtenaar van de burgerlijke stand gebleken dat de man ten tijde van de geboorte van [kind 1] nog gehuwd was met mevrouw [x]. Dit huwelijk is op 4 september 2001 ontbonden.
Bij brief van 23 juni 1998 heeft de gemeente de officier medegedeeld dat akte [x] van het jaar 1994 ten onrechte in het Haagse register voorkomt, nu de vader ten tijde van de erkenning van [kind 1] gehuwd bleek te zijn met een andere vrouw dan de moeder. Hij heeft vervolgens toestemming verzocht om de genoemde akte met de kantmelding van erkenning van [kind 1] door te mogen halen.
Bij brief van 26 juni 1998 heeft de gemeente de man, voor zover in het onderhavige beroep van belang, meegedeeld dat onderzoek werd ingesteld of de akte [x] van het jaar 1994 wellicht ten onrechte in de Haagse registers ingeschreven staat.
Bij brief van 20 maart 2002 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente
's-Gravenhage de officier (wederom) verzocht akte [x] van het jaar 1994 voor te dragen voor doorhaling.
Op 19 juni 2002 heeft de officier de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht doorhaling van akte 1XA0428 van het jaar 1994 te gelasten. De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de officier toegewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de doorhaling van de geboorteakte van [kind 1] met de kantmelding van haar erkenning door de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de officier af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te bepalen.
3. De man is van mening dat de rechtbank er ten onrechte, en zonder nadere motivering, vanuit is gegaan dat de erkenning van [kind 1] in strijd is met de openbare orde. De man stelt dat hij, vanwege zijn werkzaamheden, sedert een aantal jaren meerdere periodes per jaar in [x] verblijft. Gedurende die periodes woont hij bij de moeder en de kinderen. Voorts, aldus de man, komen de moeder en de kinderen regelmatig op bezoek in Nederland. Volgens de man ziet [kind 1] hem als zijn vader. De man stelt vervolgens dat hij vanaf de geboorte van [kind 1] een zeer nauwe persoonlijke bestrekking met hem heeft opgebouwd, die onder de uitzondering van artikel 8 EVRM valt. Onder verwijzing naar Hoge Raad 10 november 1989 (NJ 1990,450) stelt de man zich tenslotte op het standpunt dat het onder voormelde omstandigheden mogelijk moet zijn dat een getrouwde man een buiten het huwelijk verwekt kind erkent. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man medegedeeld dat hij sinds 6 januari 2004 getrouwd is met de moeder van [kind 1].
4. De Advocaat-Generaal heeft mondeling geconcludeerd tot inwilliging van het verzoek van de man.
5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof als volgt van oordeel. Allereerst zal vastgesteld moeten worden welk recht van toepassing is, het oude of het nieuwe afstammingsrecht. Het nieuwe afstammings- en adoptierecht (Wet van 24 december 1997, Stb 1997, 772) is op 1 april 1998 onmiddellijk in werking getreden behoudens, kort gezegd, voor zover procedures voor deze datum in gang waren gezet en nog aanhangig waren. De erkenning van [kind 1] door de vader heeft plaatsgevonden op 26 november 1993 te [x] en de geboorteakte waarin de kanttekening is geplaatst dat de vader [kind 1] in [x] heeft erkend, is op 6 juni 1994 in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage ingeschreven. Aangezien de nieuwe wet niet met terugwerkende kracht in werking is getreden, zal het onderhavige geval beoordeeld moet worden op basis van het oude afstammings- en adoptierecht.
6. Ingevolge artikel 1: 224 lid 1 aanhef en onder b BW (oud) is een erkenning, onder meer, nietig indien zij is gedaan door een gehuwde man, wiens huwelijk meer dan 306 dagen voor de geboortedag van het kind is voltrokken. De hoge raad heeft in zijn arrest van 10 november 1989, NJ 1990, 450 geoordeeld dat een ongeclausuleerd erkenningsverbod, zoals in genoemd artikel het geval is, in strijd is met artikel 8 lid 1 EVRM. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder een gehuwde man zijn buiten het huwelijk verwekte kind kan erkennen. Het hof is van oordeel dat er zich in casu zodanige omstandigheden voordoen, nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er sinds de geboorte van [kind 1] sprake is van family life tussen hem en [kind 1]. De inschrijving van de geboorteakte met de kantmelding van de erkenning in de Haagse registers is destijds derhalve naar het oordeel van het hof op de juiste gronden geschied.
7. Dit alles brengt met zich mee dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschik-kende:
wijst het inleidende verzoek van de officier alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Duindam en Van Montfoort, bijge-staan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 17 maart 2004.