ECLI:NL:GHSGR:2004:AO7378

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1091
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • A. Schuering
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over functiewaardering en beloning van ontwikkelingsassistenten bij Uniqema Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de FNV tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de FNV vorderingen had ingesteld tegen Uniqema Nederland B.V. betreffende de functiewaardering van de functie 'ontwikkelingsassistent proeffabriek'. De FNV stelt dat de ontwikkelingsassistenten op basis van de CAO recht hebben op een beloning in klasse H, terwijl Uniqema aanvoert dat de functie pas recht geeft op deze beloning als alle onderdelen van de functie worden vervuld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de functiewaardering van 11 maart 1999 een nieuwe functie betreft, maar het hof oordeelt dat het hier gaat om een herwaardering van de bestaande functie. Het hof stelt vast dat de functie van ontwikkelingsassistent in de loop der jaren is veranderd, maar dat de waardering in 1999 niet wezenlijk verschilde van de bestaande functie. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en beveelt Uniqema om de ontwikkelingsassistenten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1999 te belonen volgens de salarisschaal van functieklasse H. Tevens wordt Uniqema veroordeeld tot betaling van proceskosten en wettelijke verhogingen. Het hof concludeert dat Uniqema onvoldoende heeft aangetoond dat de functie wezenlijk anders is dan voorheen en dat de FNV voldoende onderbouwing heeft geleverd voor haar vorderingen.

Uitspraak

Uitspraak: 20 februari 2004
Rolnummer: 02/1091 KA
Zaaknr. rechtbank: 217448\CV EXPL 01-1060
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
FNV BONDGENOTEN,
gevestigd te Amsterdam en Utrecht,
appellante in het principaal appèl,
geïntimeerde in het incidenteel appèl,
hierna te noemen: FNV,
procureur: mr. J. Groen
tegen
UNIQEMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Gouda,
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het incidenteel appèl,
hierna te noemen: Uniqema,
procureur: mr. H.C. Grootveld
Het geding
Bij exploot van 22 juli 2002 is FNV in hoger beroep gekomen van het vonnis van
25 april 2002 door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, gewezen tussen (de rechtsvoorganger van) partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft FNV tegen dit vonnis van de rechtbank negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appèl (met producties) heeft Uniqema deze grieven bestreden en van haar zijde een grief tegen voornoemd vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord in het incidenteel appèl heeft FNV deze grief bestreden. Ter zitting van het hof van 28 november 2003 hebben partijen hun standpunten mondeling doen toelichten, FNV door mr. M. van Leeuwen-Scheltema, advocaat te Utrecht, en Uniqema door mr. Y. Th. B. Litjens, advocaat te Hilversum, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities (waarbij FNV nog een productie heeft overgelegd). Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
In het principaal en incidenteel appèl
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder "2. De vaststaande feiten" van het in deze zaak gewezen tussenvonnis d.d. 31 januari 2002 zijn vastgesteld, met uitzondering van punt 2.1 onderdeel g dat in het eindvonnis van 25 april 2002 is gecorrigeerd, nu daar in hoger beroep geen grief of ander bezwaar tegen is gericht. Verder staat vast dat partijen over de uitleg van artikel 7.1 van de CAO geen discussie (meer) hebben.
2. Het gaat in deze zaak - zakelijk weergegeven - om het volgende. Bij Uniqema geldt een ondernemings-CAO. De functies uit de CAO worden gewaardeerd op basis van de zogeheten ORBA-functiewaarderingsmethode. De functie van "ontwikkelingsassistent proeffabriek" was in klasse G van de CAO ingedeeld. Op 11 maart 1999 heeft [naam medewerker A], functiewaardeerder van de Algemene Werkgeversvereniging VNO-NCW de functie ingedeeld in klasse H van de CAO. De FNV stelt dat de ontwikkelingsassistenten op grond van de CAO moeten worden beloond op basis van klasse H. Uniqema stelt dat de ontwikkelingsassistenten pas recht op die hogere beloning hebben als zij alle onderdelen van de functie vervullen hetgeen thans niet het geval is. Uniqema stelt dat de beschrijving van de functie door [naam medewerker A] op grond waarvan de functie is ingedeeld in klasse H, ziet op een nieuwe, toekomstige functie.
3. FNV vordert in deze procedure (verkort weergegeven) ten eerste een bevel voor Uniqema om artikel 7.1 lid 2 van de CAO na te leven alsmede een veroordeling om de ontwikkelingsassistenten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1999 te belonen overeenkomstig de salarisschaal behorend bij functieklasse H. Ten tweede veroordeling om aan de ontwikkelingsassistenten vanaf 1 januari 1999 te betalen op basis van functieniveau H onder aftrek van het reeds op basis van functie G betaalde salaris en de daarbij behorende zogeheten Resultaat Afhankelijke Bonus en vakantietoeslag, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente. Ten derde een veroordeling tot vergoeding van een bedrag ad € 5.000,-- wegens materiële schade en € 7.500,-- wegens immateriële schade.
4. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat een functieonderzoek volgens de ORBA-methode pas plaats vindt, nadat partijen een doelstelling van dit onderzoek zijn overeengekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen dit niet hebben gedaan en dat derhalve alleen het gevorderde bevel tot naleving van artikel 7 lid 1 van de CAO toewijsbaar is en heeft de andere vorderingen afgewezen.
in het principaal appèl voorts
5. Grief 1 luidt:
"Ten onrechte heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 25 april 2002 in r.o. 2.3 geoordeeld:
Tussen partijen is niet in geschil dat de waardering heeft plaats gehad aan de hand van een nieuwe beschrijving in de ingevulde vragenlijst, die als productie 4 bij de dagvaarding is overgelegd, en informatie verkregen uit een interviewronde.""
Uit de toelichting bij deze grief blijkt dat de FNV in eerste aanleg ten onrechte een beschrijving van de functie die is overgelegd als productie 4 bij dagvaarding heeft gedateerd op 1998/1999. Uniqema beaamt dit en stelt dat haar niet bekend is wanneer en door wie en in welk kader die functiebeschrijving dan wel is opgemaakt. Partijen zijn het eens dat [naam medewerker B] bij brief van 15 januari 1999 - die als productie 24 bij memorie van grieven is overgelegd - de functie ontwikkelingsassistent proeffabriek ter weging heeft aangeboden, waarbij als bijlage bij die brief ook een functieomschrijving was gevoegd. De grief slaagt.
6. De grieven 2 tot en met 8 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of de waardering van de functie in 1999 een nieuwe functie betreft of herwaardering van de bestaande functie en dat partijen kennelijk ieder een eigen doelstelling voor ogen hadden. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. Ter motivering van haar stelling dat het gaat om herwaardering van de bestaande functie, heeft de FNV onder meer het volgende overgelegd:
- een verslag van het werkoverleg d.d. 2 oktober 1998. Hierin staat over de functieomschrijving:
"RRP (= [naam medewerker C]; hof) wil dat er de komende week "41" een afspraak wordt gemaakt om het concept functie omschrijving te bespreken, er ontstaat een discussie waarin een bezorgdheid wordt uitgesproken dat RRP voor de "H"classificatie een verdere taakverzwaring zou willen aanbrengen in de functie omschrijving wat voor ons niet bespreekbaar is, ons doel is een functie omschrijving te maken van de huidige situatie en werkzaamheden. RRP zegt hierop dat de eisen voor nieuwkomers hoger zullen zijn, en dat dit niet geld voor de huidige bezetting, maar een toekomstige basiseis is voor nieuwe instromers."
- De brief van 11 maart 1999 van functiewaardeerder [naam medewerker A] aan Uniqema waarin onder meer staat:
"Naar aanleiding van de gesprekken die wij op 25 februari j.l. hebben gevoerd met [naam medewerker D] respectievelijk [namen medewerkersC, E en F] heb ik de functies beoordeeld met het volgende resultaat (…)
Ontwikkelingsassistent proeffabriek
Deze functie met code 44.0135.51.555 deel ik in klasse H in. (…)
In vergelijking met de referentiefunctie is deze functie mijn inziens wat zwaarder met betrekking tot kennis, oplossen van problemen en zelfstandigheid. De informatie hiervoor heb ik vooral verkregen uit de toelichting van [naam medewerker C]. Enige hoofdpunten hieruit:
- door de forse toename van het aantal proeven heeft het hoofd proeffabriek meer taken naar de medewerkers gedelegeerd. Alle proeven kunnen niet meer door hem worden voorbereid en de resultaten kunnen niet meer alleen beoordeeld worden;
- de medewerkers beoordelen zelf de proeven op uitvoerbaarheid en passen zonodig een aantal parameters aan;
- conceptvoorschriften worden opgesteld;
- mede beoordelen van nieuwe processen en bijdragen leveren vanuit de praktische kant;
- doen van aanbevelingen voor verbeteringen en nieuwe proeven naar aanleiding van de experimenten;
- beheren van een beperkt deel van de proeffabriek (unit).
Gezien de inhoud van deze wijzigingen is de functie zwaarder geworden. Mede doordat de functie destijds (circa 10 jaar geleden) op 4 punten voor de groepsgrens werd gewaardeerd deel ik deze functie nu in klasse H in. "
- verslag werkoverleg vrijdag 29 mei 1999 waarin onder meer staat:
"PZ is bang voor een olievlek als wij in een schaal hoger zouden uitkomen. Vooralsnog is de groep teleurgesteld in de voorlopige uitkomst.
[naam] heeft echter vol support van uic. En zal deze ook gebruiken om PZ duidelijk te maken dat onze werkzaamheden meer bevatten dan alleen aan een knopje draaien. Mocht er toch een verhoging uitkomen dan zal een criterium gesteld worden om in aanmerking te komen voor deze verhoging. Er is in een van de vorige overleggen gestelt dat nieuwkommers in het bezit moeten zijn van VAPRO-C en dat voor de huidige bemanning de lat niet wordt verhoogd. "
- brief van 15 januari 1999 van Human Resourcemedewerker [naam medewerker B] aan [naam medewerker A] waarin staat:
"Bijgaand tref je de functieomschrijvingen aan voor de volgende functies:
- Ontwikkelingsassistent Proeffabriek
- Corporate HR Assistant
Graag zou ik op korte termijn een afspraak met je willen maken om deze 2 functieomschrijvingen te bespreken."
- E-mail van [naam medewerker C] d.d. 27 januari 1999 waarin onder andere staat:
"De externe onderzoeker heeft met PZ een afspraak gemaakt om de funktiebeschrijving op 25 feb as om 09.00 uur door te spreken, met mij, [naam medewerker B]. Bij dat gesprek wordt ook de aanwezigheid van 2 funktie bekleders gevraagd. Bij deze de vraag om binnen de ploeg te overleggen over de invulling van deze afvaardiging, wellicht uit de commissie die bij de opstelling van het document was betrokken."
8. Uniqema heeft het standpunt van FNV betwist en stelt dat de functiewaardering van 11 maart 1999 zag op een nieuwe, toekomstige functie. Uniqema heeft hierbij aangegeven dat het belangrijkste verschil tussen de bestaande en de toekomstige functie is gelegen in het schrijven van zogeheten voorschriften.
9. Het hof overweegt als volgt.
Artikel 7.1 van de CAO (voor zover relevant) luidt als volgt:
"1. Voor het indelen van functies wordt de ORBA-methode van functiewaardering gehanteerd.
2. Teneinde tot een verantwoorde indeling van functies te komen is een functieraster opgesteld. Het raster wordt gevormd door referentie-functies uit diverse disciplines en van verschillende niveaus. Van alle in de functieraster voorkomende functies worden functiebeschrijvingen gemaakt. Bij het opstellen van de functiebeschrijvingen wordt gebruik gemaakt van ingevulde vragenformulieren en informatie verkregen uit functie-interviews. Een werknemer die een functie gaat bekleden die in een hogere klasse is ingedeeld, of van wie de functie in een hogere klasse wordt ingedeeld zonder dat de werknemer een herkenbaar andere functie is gaan bekleden, zal het bij de nieuwe klasse behorende salaris ontvangen met ingang van de maand waarin de nieuwe functie feitelijk wordt bekleed, dan wel het verzoek tot indeling van de bestaande functie is gedaan. (…) "
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt niet dat de bestaande functie is gewaardeerd. Uit bovenstaande CAO-tekst blijkt dat er ofwel sprake is van waardering van de bestaande functie ofwel waardering van een herkenbaar andere functie. FNV heeft in punt 15 van de conclusie van repliek een aantal voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat de ontwikkelingsassistenten ook voor 1999 reeds voorschriften (mede)schreven, wat door Uniqema niet gemotiveerd is betwist. Hiermee is het door Uniqema gestelde belangrijkste verschil tussen de bestaande en de ge(her)waardeerde functie weggenomen. Uniqema heeft verder niet concreet kunnen aangeven welk verschil er verder zou zijn tussen de bestaande en de gewaardeerde functie. Tevens is van belang, zoals [naam medewerker C] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend, dat er zich vanaf de functiewaardering in 1989 en 1999 veranderingen in de functie hebben voorgedaan. Dat wellicht de werkzaamheden van de beschreven functie op 11 maart 1999 (nog) niet door alle ontwikkelingsassistenten werden verricht, acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat een nieuwe toekomstige functie werd beschreven. Het hof gaat ervan uit dat functiebeschrijvingen meestal voor een aantal jaren worden opgesteld. Gebleken is dat de functie van ontwikkelingsassistent in de loop der jaren is veranderd. Waarschijnlijk is, dat dit een proces is, dat zich ook in de toekomst zal voordoen. Het ligt dan ook voor de hand dat in de nieuwe functieomschrijving reeds rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen. Dit maakt echter nog niet dat de beschreven functie voor de werknemers herkenbaar anders was dan de functie van ontwikkelingsassistent zoals die werd uitgeoefend. Andere feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de in 1999 gewaardeerde functie herkenbaar anders was, zijn niet gesteld of gebleken. Hierbij overweegt het hof ook dat als Uniqema de wens had om de functie van ontwikkelingsassistent proeffabriek anders in te richten en de bedoeling had gehad een nieuwe toekomstige functie te laten waarderen, het op haar weg had gelegen om dit duidelijk te maken aan haar werknemers. Het hof oordeelt dan ook dat op 11 maart 1999 de bestaande functie is beschreven en gewaardeerd.
10. Aan het bovenstaande doet niet af dat Uniqema heeft gesteld dat bij de ORBA-methode wordt uitgegaan van de gemiddelde volwaardige functievervuller en zij stelt dat de huidige ontwikkelingsassistenten de H-functie zoals beschreven op 11 maart 1999 niet volwaardig c.q. volledig vervullen, zodat de ontwikkelingsassistenten niet in deze functie geplaatst kunnen worden. Uniqema legt hierbij een verkeerde maatstaf aan. De tekst van de CAO is op dit punt immers duidelijk: een werknemer van wie de functie in een hogere klasse wordt ingedeeld, zal het bij die nieuwe klasse behorende salaris ontvangen. Hierbij speelt geen rol of die werknemers geschikt zijn voor de functie. Hiervan staat los het feit dat bij het opstellen van (standaard) functiebeschrijvingen uitgegaan wordt van een gemiddelde volwaardige functievervuller. Deze gemiddelde volwaardige functievervuller is fictief en dit uitgangspunt vereist niet dat een werknemer om onder deze functiebeschrijving te kunnen vallen, moet functioneren als een gemiddelde volwaardige functievervuller.
11. Uniqema voert verder nog aan dat de werkgever opleidingseisen c.q. toelatingscriteria mag stellen aan functies. Het hof overweegt als volgt. De eis voor het diploma VAPRO-C gold in 1999 niet voor de functie van ontwikkelingsassistent. Bij Uniqema zijn ook ontwikkelingsassistenten in dienst zonder dit diploma. Uniqema voert terecht aan dat zij deze eis op grond van de CAO zou kunnen toevoegen, maar dan geldt daarbij ook de volgende bepaling uit bijlage 4 van de CAO:
"13. Het volgen en voltooien van een opleiding geeft op zichzelf de medewerker geen aanspraak op de functie waarvoor die opleiding vereist is. Daar staat tegenover dat het niet voltooien van een opleiding niet automatisch leidt tot verwijdering uit de functie. In overleg met de medewerker dient dan nagegaan te worden op welke wijze de medewerker alsnog de vereiste kennis kan verwerven. Bij het vinden van een passende oplossing zullen de inspanningen die de medewerker zich getroost heeft om de opleiding te volgen en eventuele alternatieven voor de te vervullen functie een belangrijke rol spelen."
Met andere woorden: Uniqema kan aanvullende opleidingseisen stellen, maar dat betekent niet dat de werknemer die dat niet haalt, automatisch uit zijn functie wordt gezet en ook niet dat hij bij de herwaardering van de functie het nieuwe salaris nog niet ontvangt. Ten overvloede merkt het hof op dat Uniqema voor nieuwe werknemers deze opleidingseis wel kan stellen. Dit verweer slaagt dus eveneens niet. Ook overigens heeft Uniqema onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen.
12. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de grieven 2 tot en met 8 slagen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen. Het hof zal de vorderingen van FNV tot naleving van de CAO toewijzen zoals gevorderd en Uniqema bevelen de ontwikkelingsassistenten in de proeffabriek het bij de nieuwe klasse behorende salaris te betalen met ingang van de maand waarin het verzoek tot herindeling van de bestaande functie is gedaan. De termijn waarop deze betalingen zullen moeten plaatsvinden, zal worden gesteld op zes weken, hetgeen naar het oordeel van het hof een redelijke termijn is. De wettelijke verhoging over het salaris en de emolumenten zal worden beperkt tot 10% aangezien het hof van oordeel is, dat de zaak niet eenvoudig ligt.
13. Grief 9 luidt:
"Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 25 april 2002 in r.o. 2.9 geoordeeld:
"De kantonrechter wijst de gevorderde materiële vermogensschade van de FNV af, omdat de in geding zijnde CAO-bepaling geenszins als eenvoudig is aan te merken en omdat deze gekoppeld is aan een complex systeem van functie-waardering."
en
"Dat FNV schade heeft geleden wegens verlies aan prestige, vertrouwen en werfkracht ten aanzien van het behoud van leden en aantrekken van nieuwe leden, acht de kantonrechter onvoldoende feitelijk onderbouwd. De kantonrechter ziet niet in dat het instellen van een klachtencommissie door Uniqema anders moet worden gezien dan als een poging om het conflict met haar werknemers op een goede manier tot een oplossing te brengen."
14. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in casu de gevorderde materiële en immateriële schade afgewezen dient te worden, omdat de schade onvoldoende feitelijk is onderbouwd. FNV stelt immers niet meer dan dat de houding van Uniqema haar heeft gedwongen om (zelfs tot in hoger beroep) te procederen en dat zij aan prestige en werfkracht heeft verloren doordat Uniqema heeft geweigerd om direct aan de eisen van FNV gehoor te geven. Het hof acht deze gang van zaken echter niet uitzonderlijk en is tevens van oordeel dat het inherent aan de taak van belangenbehartiger van werknemers is om bij een weigerachtige houding van een werkgever de noodzakelijke (gerechtelijke) procedures te voeren. De grief faalt.
15. Nu Uniqema in het principale hoger beroep grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal het hof Uniqema tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep veroordelen.
in het incidenteel appèl voorts
16. De incidentele grief richt zich tegen het bevel van de rechtbank aan Uniqema om artikel 7 lid 1 van de CAO na te leven, met als doel dat alsnog een procedure van functiewaardering plaats heeft, waarin alle fasen worden doorlopen, te beginnen met een tussen partijen overeen te komen doelstelling.
17. Uniqema voert als gronden aan dat het in casu zou gaan om een herkenbaar andere functie en dat de eis gesteld moet worden dat de werknemer de (toekomstige) functie van ontwikkelingsassistent feitelijk vervult. Dat dit standpunt onjuist is, heeft het hof reeds in het principaal appèl overwogen. De incidentele grief faalt derhalve.
18. Nu de grief faalt, zal het hof Uniqema tot betaling van de proceskosten in het incidenteel appèl veroordelen.
De beslissing
Het hof:
in principaal appèl
- vernietigt het vonnis van 25 april 2002 van de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda,
en opnieuw rechtdoende:
- beveelt Uniqema om artikel 7.1 lid 2 CAO na te leven en veroordeelt haar om alsnog de ontwikkelingsassistenten van de proeffabriek, waarvan de functie in 1999 is gewaardeerd op niveau H, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1999 te belonen overeenkomstig de salarisschaal behorend bij functieklasse H, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- voor elke dag dat Uniqema zes weken na betekening van het in deze te wijzen arrest weigert aan dit bevel te voldoen;
- veroordeelt Uniqema aan de ontwikkelingsassistenten, onder aftrek van het reeds op basis van functie G betaalde salaris, alsnog vanaf 1 januari 1999, met inachtneming van het daaromtrent in de CAO bepaalde, het salaris te betalen op basis van functieniveau H en de daarbij behorende, in artikel 9.2 CAO bedoelde Resultaat Afhankelijke Bonus, alsmede de vakantietoeslag van 8%;
- veroordeelt Uniqema tot betaling van de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente over het in de voorgaande alinea vermelde;
- veroordeelt Uniqema in de kosten van de eerste aanleg aan de zijde van FNV bepaald op € 248,47 aan verschotten en op € 1.170,-- aan salaris voor de gemachtigde;
- veroordeelt Uniqema in de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van FNV tot op heden bepaald op € 270,56 aan verschotten en op € 2.313,-- aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen FNV meer of anders heeft gevorderd.
in incidenteel appèl
- verwerpt het incidenteel appèl;
- veroordeelt Uniqema in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van FNV tot op heden bepaald op € 1.157,-- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Schuering en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2004 in aanwezigheid van de griffier.