ECLI:NL:GHSGR:2004:AO7882

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200162203
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.P. von Brucken Fock
  • L.A.J.M. van Dijk
  • N.C. van Bellen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van moord met vuurwapen door zijn zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte, die zijn jongste zoon opdracht gaf om twee personen om het leven te brengen, werd veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. De zaak betreft een dubbele moord die plaatsvond op 31 mei 2002 in Rotterdam, waarbij de verdachte zijn zoon een vuurwapen ter beschikking stelde en de schietpartij van dichtbij aanschouwde. De slachtoffers waren de voormalige vrouw van de overleden broer van de verdachte en haar nieuwe echtgenoot. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging vanwege het gebruik van afluistertechnieken. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een zware straf op, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun omgeving. De verdachte had blijk gegeven van een grote gewetenloosheid door zijn zoon in te zetten voor de liquidatie, wat het hof als bijzonder schokkend beschouwde. De uitspraak benadrukt de bescherming van het leven en de ernstige gevolgen van dergelijke misdrijven voor de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

parketnummer 1009006502
datum uitspraak 16 april 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 20 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1 Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 december 2003 en 2 april 2004.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3 Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken met opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis onder bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging in verband met de omstandigheid dat de positie van de verdachte, als gebruikmakende van het recht om te zwijgen, op onaanvaardbare wijze is aangetast door de inzet van het middel van het afluisteren van vertrouwelijke communicatie in het huis van bewaring 'Grave'.
Dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van het hof is gesteld noch gebleken dat het verlenen van de machtiging tot of het metterdaad opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel niet overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden. De enkele stelling, dat toepassing van voormeld opsporingsmiddel ten aanzien van een verdachte die zich op zijn zwijgrecht beroept dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, vindt geen steun in het recht.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
5 Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
6 Bewezenverklaring
Het hof acht met eenparigheid van stemmen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 mei 2002 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade meerdere personen, genaamd [naam] en [naam], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen van zeer korte afstand kogels afgevuurd op die [naam] en [naam], daarbij die [naam] en [naam] treffend, tengevolge waarvan voornoemde [naam] en [naam] zijn overleden.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
7 Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
9 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
10 Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Plugge heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren met aftrek van voorarrest, alsmede dat het inbeslaggenomen schouderholster zal worden verbeurdverklaard.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Vooropgesteld zij dat het grootste goed dat een mens bezit het leven is, welk standpunt de wetgever tot uiting heeft gebracht in de strafbedreiging behorende bij misdrijven die tegen het leven gericht zijn. In onderhavige zaak zijn twee mensen in de bloei van hun leven op zeer koelbloedige wijze op klaarlichte dag vermoord. Een dergelijk handelen rechtvaardigt in beginsel op zich reeds een gevangenisstraf van zeer lange duur. Een dubbele moord draagt immers een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De slachtoffers waren de voormalige vrouw van de overleden broer van de verdachte [naam] en haar nieuwe echtgenoot. Zij zijn door [naam], de toentertijd vijftienjarige zoon van de verdachte, met een vijftiental schoten van korte afstand doodgeschoten.
De verdachte heeft, na aanvankelijk zijn oudste zoon [naam] te hebben opgedragen de twee latere slachtoffers om het leven te brengen, na diens weigering zijn jongste zoon [naam] hiertoe opdracht gegeven. De verdachte heeft aan zijn zoon [naam] het vuurwapen, dat na de dood van zijn broer [naam] in zijn bezit is gekomen, ter beschikking gesteld, heeft de schietpartij van zeer nabij aanschouwd en heeft zijn zoon na het schietincident buiten bereik van de autoriteiten gebracht. Het hof acht aannemelijk dat de voornaamste reden om niet zelf de latere slachtoffers te liquideren gelegen is in de maximale straf welke aan zijn jongste zoon [naam] zou kunnen worden opgelegd als deze de dodelijke schoten zou afvuren, namelijk twaalf maanden jeugddetentie. Deze handelwijze wijst er niet alleen op dat de verdachte zeer weloverwogen te werk is gegaan, maar getuigt ook van een grote gewetenloosheid. De verstrekkende gevolgen die een dergelijke liquidatie voor zijn jongste zoon zou kunnen hebben - waarbij niet alleen gedacht moet worden aan de te verwachten vrijheidsbeneming, maar vooral ook aan diens maatschappelijke toekomst en sociaal-emotionele ontwikkeling - hebben kennelijk minder zwaar gewogen dan de ultieme wens om van strafrechtelijke vervolging gevrijwaard te blijven.
Daarnaast neemt het hof mee in zijn overweging dat de toentertijd elf en twaalf jaar oude dochters van het vrouwelijke slachtoffer getuigen zijn geweest van de schietpartij. Deze uiterst traumatische ervaring heeft voor hen een nog klemmender karakter door de omstandigheid dat zij door anderen dan hun (stief)ouders verder zullen worden opgevoed en verzorgd.
Over het motief van de verdachte tast het hof enigszins in het duister. Vermoedelijk hebben cultuur-eigen elementen bij de liquidatie een alles overheersende rol gespeeld. Welke elementen dat precies zijn heeft het hof, mede vanwege het ontbreken van iedere bereidheid van de verdachte en diens familieleden om daarover enige informatie te verschaffen, niet kunnen vaststellen.
Dat de slachtoffers zelf, behoudens hun beslissing om met elkander in het huwelijk te treden, tot het handelen van de verdachte en zijn jongste zoon [naam] aanleiding hebben gegeven, is niet gebleken.
Enige omstandigheid die het hof aanleiding zou kunnen geven om een lagere straf dan de maximale tijdelijke gevangenisstraf op te leggen is tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken. Het enkele feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 februari 2004, niet eerder met justitie in aanraking is geweest, beschouwt het hof in ieder geval niet als een zodanige omstandigheid. De verdachte zal thans als eerst verantwoordelijke de gevolgen van de weloverwogen, koelbloedige, meervoudige liquidatie moeten dragen.
11 Beslag
Bij gelegenheid van een doorzoeking ter inbeslagneming op 31 juli 2002 op het adres [adres] heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam goederen en bescheiden in beslag genomen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst, welke lijst in origineel is gehecht aan het proces-verbaal van voormelde doorzoeking ter inbeslagneming.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een schouderholster, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit voorwerp, - tezamen met het vuurwapen - behoort tot de gezamenlijkheid van voorwerpen met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, en die gezamenlijkheid van voorwerpen van zodanige aard is, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
12 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een schouderholster, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst.
Gelast de teruggave van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst, aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs E.P. von Brucken Fock, L.A.J.M. van Dijk en N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr M. van Kuilenburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 april 2004.