parketnummer 0975402402
datum uitspraak 2 maart 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 10 maart 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 februari 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering aangepast, vermeld staat en van welke nadere aangepaste omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest, en beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Geldigheid van de inleidende dagvaarding
4.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd -zakelijk weergegeven-dat de tenlastelegging in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering onvoldoende feitelijk is omschreven en om deze reden ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde nietig is. Hij heeft daartoe gesteld dat het omvangrijke "Expertor" dossier een groot aantal overtredingen van de Opiumwet aan het licht brengt. Met het leeuwendeel van de beschreven strafbare feiten heeft de verdachte niets te maken. Op grond van de tenlastelegging is het voor de verdachte niet voldoende duidelijk aan welke cocaïnetransporten hij verweten wordt te hebben deelgenomen.
4.2
Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof voldoet de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde aan de eisen die de wet daaraan stelt, mede door de verwijzing op de hiervoor vermelde vordering ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering naar de onderliggende zaaksdossiers, en is ter terechtzitting, mede gezien de verklaringen van de verdachte, voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte begrepen heeft wat hem wordt verweten.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald door aan te voeren -zakelijk weergegeven- dat de start van het onderzoek van de politie was gelegen in Cie-informatie van 18 december 2001 met betrekking tot een transport van verdovende middelen in ketjap. Op basis van bevindingen is R. [naam] toen ten onrechte als verdachte aangemerkt. Naar aanleiding van voornoemde Cie-informatie en reeds verkregen informatie uit tapverslagen was op dat moment jegens R. [naam] geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit aanwezig met als gevolg dat de bijzondere opsporingsmiddelen ten onrechte zijn ingezet en het hierop volgende bewijs tegen R. [naam] onrechtmatig is verkregen.
In eerste aanleg heeft de rechtbank dit verweer verworpen door onder meer te oordelen dat de inhoud van de tapgesprekken van 11 en 12 februari 2002 als cryptisch kan worden omschreven en naar ervaringsregels als crimineel kan worden bestempeld.
De raadsman stelt ter terechtzitting in hoger beroep dat genoemde gesprekken niet cryptisch waren. Zo dient het tapgesprek tussen S. [naam] en de verdachte op 11 februari 2002 te 10:16 uur als volgt te worden gelezen. Op 11 februari 2002 belde de verdachte direct na terugkomst uit Suriname met S. [naam] om te bevestigen dat hij een veilige vlucht heeft gehad en dat de meegenomen diepvriesvis reeds in de ijskast ligt. Mede gezien het gesprek voor het overige is daar volgens de raadsman niets cryptisch aan.
8.2
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Naar aanleiding van genoemde cie-informatie werd eind december 2001 het opsporingsonderzoek onder de codenaam Expertor gestart. In dit onderzoek is een machtiging tot een bevel tot het opnemen van telecommunicatie voor het nummer 070-3298809 (inzake S. [naam]) gegeven. De verdenking jegens voornoemde [naam] betrof betrokkenheid bij criminele activiteiten gerelateerd aan verdovende middelen. Uit de inzake [naam] opgenomen gesprekken bleek dat deze [naam] telefonische contacten onderhield met verdachte. Binnen het strafrechtelijk onderzoek tegen S. [naam] is vervolgens op 1 februari 2002 een machtiging tot een bevel tot opnemen van telecommunicatie gegeven voor het nummer van 075 - 6401046 (afgegeven aan de partner van de verdachte). Via deze telefoonlijn heeft de verdachte gesprekken gevoerd met S.[naam] op 11 februari 2002 te 10.16 uur, met een nn man te 10.55 uur en op 12 februari 2002 te 10.16 uur met R. [naam].
Het hof is van oordeel dat deze gesprekken opgenomen in het kader van voornoemd strafrechtelijk onderzoek tegen [naam], mede gelet op de inhoud en het verloop van die gesprekken, een voldoende verdenking tegen de verdachte deed ontstaan om op grond daarvan een onderzoek tegen de verdachte te starten.
8.3
De raadsman heeft subisidiair verzocht het onderzoek te heropenen en navraag te laten doen naar het bestaan van een of meer bankrekeningen van E. [naam] en/of R. [naam] in Luxemburg. De raadsman heeft daartoe gesteld dat hij uit betrouwbare bron, die hij niet bekend kan maken, hieromtrent heeft vernomen.
8.4
Het hof wijst dit verzoek af. Voorzover dit gegeven al van belang zou zijn in onderhavige zaak, is het verzoek tegenover de ontkennende verklaringen onder ede van de gebroeders [naam] onvoldoende onderbouwd.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11.1
De advocaat-generaal mr. Wesselink heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld in de in eerste aanleg overgelegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 11, 12, 13, 14a, 14b, 14c en 14, te weten div. afschriften o.n.v. [naam] en [naam], 1 autosleutel van een Volkswagen incl. afstandsbediening, 1 koopcontract, 2 paspoorten o.n.v. R.M.I. [naam], 1 vliegticket van de KLM, 1 papier met telefoonnummers en 2 boardingkaarten, aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
11.2
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder
deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
11.3
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een aanzienlijke periode deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich toelegde op de invoer van cocaïne vanuit Venezuela.
Voorts is de verdachte betrokken geweest bij de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne in Nederland en is hij tevens betrokken geweest bij het op de markt brengen van voormelde cocaïne. Met betrekking tot de criminele organisatie en de invoer van de cocaïne heeft de verdachte een coördinerende rol vervuld. Mede door hem werden met anderen binnen de organisatie afspraken gemaakt om koffers en/of rugzakken met cocaïne via mededaders vanuit vliegtuigen langs de douane te Schiphol te sluizen. Dat de verdachte daarbij zijn dienstbetrekking als medewerker van de KLM heeft misbruikt en het vertrouwen van de luchthaven Schiphol in de medewerkers ter plaatse ernstig heeft geschaad, rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Naar 's hofs oordeel heeft de verdachte louter uit financieel gewin gehandeld en volstrekt geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in cocaïne met zich meebrengt. Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben de stof op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
11.4
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justieel Documentatieregister d.d. 10 februari 2004 reeds eerder -doch niet voor soortgelijke strafbare feiten- is veroordeeld.
11.5
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de raadsman van de verdachte de rechtbank op 26 november 2002 heeft verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen in verband met het overlijden van de vader van de verdachte op 23 november 2002, teneinde een afscheidsbezoek te brengen. Voor diens overlijden had de verdachte ook reeds een schorsingsverzoek d.d. 21 november 2002 gedaan. De enkelvoudige raadkamer in strafzaken van de rechtbank heeft dit verzoek d.d. 26 november 2002 op 12 december 2002 afgewezen.
Naar 's hofs oordeel is dit verzoek, gelet op de inhoud daarvan, onvoldoende gemotiveerd afgewezen. Niet duidelijk is geworden waarom het algemene belang van het ongestoord voortduren van de voorlopige hechtenis zwaarder diende te wegen dan het persoonlijke belang van verdachte om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden vader. Gezien de ernst van voornoemde familieomstandigheid en de psychische belasting die dit voor de verdachte met zich meebrengt, dient, met het oog op het bepaalde in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf in verhouding tot de ernst van het verzuim te worden verlaagd.
11.6
Het hof is van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 84 maanden een passende reactie vormt, met dien verstande dat ter compensatie van het door het verzuim veroorzaakte nadeel twee maanden op de totale detentieduur in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld in de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 11, 12, 13, 14a, 14b, 14c, en 14, te weten div. afschriften o.n.v. [naam] en [naam], 1 autosleutel van een Volkswagen incl. afstandsbediening, 1 koopcontract, 2 paspoorten o.n.v. R.M.I. [naam], 1 vliegticket van de KLM, 1 papier met telefoonnummers en 2 boardingkaarten, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 82 (TWEEËNTACHTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld in de aan dit arrest gehechte lijst van
inbeslaggenomen voorwerpen met nummers 11, 12, 13, 14a, 14b, 14c, en 14 aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stoker-Klein, Filippini en Van Os-Lang, in bijzijn van de griffier mr. Nillesen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2004.