ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9515

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/01945
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Savelbergh
  • M. de Fouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onroerende-zaakbelastingen en gebruik in het bestuursrecht

Op 23 maart 2004 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak BK-03/01945, waarin het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 werd behandeld. De mondelinge uitspraak vond plaats na een zitting op 9 maart 2004, waar de Inspecteur vertegenwoordigd was, maar belanghebbende niet aanwezig was. De uitnodiging voor de zitting was tijdig verzonden, maar belanghebbende had niet gereageerd.

De zaak betreft een onroerende zaak, een watertoren, die door belanghebbende in 2000 was aangeschaft met de intentie om de bestemming te wijzigen van 'Bijzondere doeleinden' naar 'Woning met kantoor'. De discussie in deze procedure draait om de vraag of de aanslagen onroerende-zaakbelastingen terecht zijn opgelegd, gezien het feit dat er gedurende de jaren waarop de aanslagen betrekking hebben, geen activiteiten in de onroerende zaak plaatsvonden en deze niet te koop of te huur stond.

Het Gerechtshof oordeelde dat belanghebbende, ondanks het feit dat hij nog niet daadwerkelijk woonachtig was in de onroerende zaak, deze wel ter beschikking had en deze metterdaad gebruikte ter bevrediging van zijn behoefte. Dit leidde tot de conclusie dat belanghebbende als gebruiker van de onroerende zaak in de zin van de Verordening moet worden aangemerkt. De aanslagen zijn derhalve terecht opgelegd, en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken door mr. Savelbergh en mr. De Fouw, waarbij de waarnemend griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
23 maart 2004
nummer BK-03/01945
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2001, 2002 en 2003.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 maart 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen A namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 27 januari 2004 op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op 28 januari 2004 op het voormelde adres uitgereikt.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft in het jaar 2000 de onroerende zaak b-straat 1 te P gekocht. De onroerende zaak betreft een watertoren. De toren is door belanghebbende gekocht met het doel de huidige bestemming 'Bijzondere doeleinden' via een bestemmingswijziging te doen wijzigen in de bestemming 'Woning met kantoor'. Bij het begin van de kalenderjaren waarop de onderhavige aanslagen betrekking hebben, werden geen activiteiten ontplooid in de onroerende zaak en stond deze niet te koop of te huur.
2. Aan belanghebbende zijn als gebruiker van de onroerende zaak aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2001, 2002 en 2003.
3. In geschil is of aan belanghebbende terecht voornoemde aanslagen zijn opgelegd.
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen ten onrechte aan hem zijn opgelegd, aangezien gedurende de periode gelegen tussen de aanschaf en de uiteindelijke beslissing op zijn verzoek tot bestemmingswijziging geen sprake is van gebruik.
5. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
6. Ingevolge artikel 220 van de Gemeentewet en de daarmee overeenstemmende bepaling van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen 2001 van de gemeente P (hierna: de Verordening) worden onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven, waaronder een gebruikersbelasting, van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
7. Vaststaat dat belanghebbende bij het begin van de kalenderjaren waarop de onderhavige aanslagen betrekking hebben de onroerende zaak aanhield met het oog op een wijziging van de bestemming. Gelet hierop dient te worden geoordeeld dat de onroerende zaak op de voornoemde tijdstippen aan belanghebbende ter beschikking stond en dat hij deze metterdaad bezigde ter bevrediging van zijn behoefte. Dientengevolge is belanghebbende gebruiker van de onroerende zaak in de zin van de Verordening. Daaraan doet niet af dat belanghebbende op de voornoemde tijdstippen, in afwachting van een bestemmingswijziging in de toekomst, nog niet daadwerkelijk woonachtig was in de onroerende zaak. Nu belanghebbende op 1 januari van het jaar 2001, 2002 en 2003 gebruiker was van de onroerende zaak in de zin van voormelde Verordening zijn de onderhavige aanslagen terecht aan hem opgelegd.
8. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 23 maart 2004 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
mr. De Fouw.
(De Fouw)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.