ECLI:NL:GHSGR:2004:AP0102
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Walderveen
- A. van Lingen
- Rechtspraak.nl
Overdrachtsbelasting en vrijstelling bij voortzetting onderneming door naaste verwanten
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 april 2004, staat de vraag centraal of de verkrijging van een perceel landbouwgrond door belanghebbende vrijgesteld is van overdrachtsbelasting op basis van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). De zaak betreft een maatschap die in 1963 werd opgericht tussen de vader van belanghebbende en een oom. Belanghebbende trad in 1990 toe tot deze maatschap, waarbij onroerende zaken werden ingebracht. De maatschap werd in 2001 ontbonden, waarna het perceel landbouwgrond aan belanghebbende werd toegescheiden. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, die belanghebbende aanvecht.
Belanghebbende stelt dat de verkrijging van het perceel vrijgesteld is van overdrachtsbelasting, omdat deze moet worden behandeld als een verkrijging van zijn vader. De Inspecteur betwist dit en handhaaft de aanslag. Het Hof oordeelt dat de vrijstelling niet van toepassing is, omdat de vervreemder en de verkrijger niet in de door de wetgever gestipuleerde kring van bloed- en aanverwanten staan. Het Hof verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad en concludeert dat er geen gelijke gevallen zijn die ongelijk worden behandeld.
Daarnaast oordeelt het Hof dat er geen pachtovereenkomst is die de waardering van het perceel in verpachte staat rechtvaardigt. De waarde in het economische verkeer in onverpachte staat wordt als uitgangspunt genomen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum, ondertekend door de rechters.