ECLI:NL:GHSGR:2004:AP0828

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
938-R-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stille
  • J. van Nievelt
  • M. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Nederlands recht op echtscheidingsverzoek van man met Franse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 mei 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheidingsverzoek. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is van mening dat Frans recht van toepassing is op het verzoek tot ontbinding van het huwelijk, aangezien beide partijen de Franse nationaliteit bezitten en er geen werkelijke maatschappelijke band met Nederland zou zijn. De man, verweerder in hoger beroep, stelt echter dat Nederlands recht van toepassing is, omdat hij sinds 1993 in Nederland woont en geen werkelijke maatschappelijke banden met Frankrijk heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de man in Kaapverdië is geboren en pas in 1979 naar Frankrijk is verhuisd. Sinds zijn verhuizing naar Nederland heeft hij geen intentie om naar Frankrijk terug te keren. Het hof concludeert dat de man geen werkelijke maatschappelijke band met Frankrijk heeft en dat derhalve Nederlands recht van toepassing is. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alimentatie te ontvangen, maar het hof oordeelt dat de man geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, met verbetering en aanvulling van gronden.

Uitspraak

Uitspraak : 19 mei 2004
Rekestnummer : 938-R-03
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 03-96
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.C. Grootveld,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 23 oktober 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te [woonplaats] van 28 juli 2003.
De man heeft op 5 december 2003 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 maart 2004 heeft mr. Aalmoes het hof om aanhouding van de zitting verzocht met de grond dat zij verhinderd was op die dag ter zitting te verschijnen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen nu, gelet op het rekestreglement, de termijn tot het doen van een dergelijk verzoek reeds op 23 februari 2004 was verlopen. Op 18 maart 2004 heeft mr. Aalmoes haar verzoek herhaald en daarbij als grond een familiefeest aangevoerd. Het hof heeft het herhaalde verzoek afgewezen, mede gelet op het rekestreglement en de goede procesorde.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 en 16 maart 2004 aanvullende stukken ingekomen. Laatstbedoelde aanvullende stukken zijn de volgende dag door het hof teruggestuurd omdat zij, gelet op het rekestreglement, te laat zijn ingediend, te weten binnen een week voor de zitting. Wel heeft het hof kennis genomen van de aanvullende stellingen van de vrouw zoals vervat in het faxbericht van 16 maart 2004, nu zij ter zitting niet is verschenen en evenmin bij die zitting is vertegenwoordigd.
Op 19 maart 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. Y.M. Schrevelius. De vrouw is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. Ten behoeve van de man is als tolk in de taal Frans verschenen M.E. Velleman.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De vrouw en de man zijn op [x] te [woonplaats], Frankrijk met elkaar gehuwd. Zij hebben samen geen nog minderjarige kinderen.
De vrouw en de man hebben de Franse nationaliteit, de vrouw woont in [woonplaats] en de man verblijft sinds 1993 in Nederland.
De man heeft op [x] in Frankrijk een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vrouw heeft zich tegen het verzoek tot echtscheiding verweerd en toepassing verzocht van artikel 258 van het Franse Burgerlijk Wetboek, alsmede een bijdrage in de kosten van het huwelijk van Ffrs. 900,- per maand verzocht. De Juge aux Affaires Familiales du Tribunal de Grande Instance de [woonplaats] heeft het verzoek van de man verworpen en hem in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over toepassing van artikel 258 van het Franse Burgerlijk Wetboek.
Op 7 januari 1997 heeft de rechtbank te [woonplaats] onder meer een bijdrage in de kosten van de huishouding ten behoeve van de vrouw en ten laste van de man bepaald van Ffrs. 900,- per maand.
Bij arrest van 26 oktober 1999 heeft de Cour d'Appèl de [woonplaats] een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de huishouding bepaald van Ffrs.1500,- per maand.
Bij verzoekschrift van [x] heeft de man bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Ten aanzien van de man
De man is geboren op [geboorteplaats] en is alleenstaand. Zijn WAO-uitkering bedraagt, volgens de uitkeringsspecificatie van 7 november 2003, € 912,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag. Hij is zie-kenfondsverzekerde.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 331,- huur en enige servicekosten;
- € 91,- maandtermijnen op een lening voor herin-rich-tings-kosten;
- € 150,- aflossing op een lening bij BNP Paribas;
- € 100,- bijdrage in de studiekosten van de dochter van partijen;
- € 23,- begrafeniskostenpremie.
Ten aanzien van de vrouw
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij ontvangt een WAO-uitkering. De dochter van partijen woont in bij de vrouw.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair te bepalen dat op het verzoek tot echtscheiding Frans recht van toepassing is, subsidiair dat tussen partijen geen echtscheiding wordt uitgesproken, althans te bepalen dat het inleidende verzoek van de man niet wordt toegewezen, en meer subsidiair te bepalen dat de man aan de vrouw een alimentatie dient te betalen van € 300,- per maand. De man bestrijdt haar beroep.
2. De vrouw is van oordeel dat Frans recht van toepassing is op het verzoek tot ontbinding van het huwelijk. Partijen hebben namelijk beiden de Franse nationaliteit. Er is voorts geen sprake van het kennelijk ontbreken van een werkelijke maatschappelijke band met Frankrijk. De vrouw woont in Frankrijk, het huwelijk heeft plaatsgehad in Frankrijk, alwaar tevens het eerste huwelijksdomicilie was. De kinderen zijn geboren en wonen nog in Frankrijk, en de man heeft nog een bankrekening in Frankrijk. Bovendien is de sociale en economische positie van de man na de Franse procedure niet gewijzigd.
Daarnaast is de vrouw van mening dat er geen sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De man dient hier bewijs toe aan te dragen.
Tot slot verzoekt de vrouw, in het geval de echtscheiding wordt uitgesproken, partneralimentatie.
3. De man stelt dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding gelet op het feit dat de man langer dan een jaar in Nederland woont en het hem aan werkelijke maatschappelijke banden met Frankrijk ontbreekt. De man spreekt Nederlands. Het feit dat er een tolk voor hem aanwezig is op de zitting houdt verband met de zenuwen die de man, tijdens het proces, parten spelen.
Voorts voert de man aan dat het huwelijk van partijen wel degelijk duurzaam ontwricht is. Partijen wonen sinds 1993 volledig gescheiden en hebben sindsdien geen enkele poging gedaan zich te verzoenen.
Daarnaast betwist de man de behoefte van de vrouw en stelt hij dat hij geen draagkracht heeft.
De echtscheiding
toepasselijk recht
4. Aangezien partijen een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, wordt de vraag welk recht toepasselijk is op de echtscheiding op grond van artikel 1 lid 1 onder a van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding (hierna te noemen: de WCE) in principe beheerst door het gemeenschappelijk nationale recht, te weten het Franse. Echter, op grond van artikel 1 lid 2 WCE wordt dit gemeenschappelijk nationale recht opzij gezet als voor één der partijen kennelijk een werkelijke maatschappelijke band met het land der gemeenschappelijke nationaliteit ontbreekt. Het hof is van oordeel dat dit laatste voor de man het geval is en baseert dat oordeel op de volgende feiten. De man is in Kaapverdië geboren - destijds nog een Portugese kolonie - en heeft zijn militaire dienstplicht onder Portugese vlag vervuld. In 1973 is hij naar Nederland verhuisd om voor de Nederlandse Koninklijke Marine te werken. Pas in 1979 is de man voor het eerst naar Frankrijk gegaan. Door zijn huwelijk met de vrouw heeft de man de Franse nationaliteit verkregen. Na het huwelijk ontstonden er al vrij gauw conflicten en is de man het huis uit gezet, waarna hij naar Nederland is vertrokken. Sinds 1993 woont de man onafgebroken in Nederland. Hij beschikt over een Nederlandse verblijfsvergunning die geldig is tot 12 juli 2005. Hoewel de man af en toe naar Frankrijk reist om zijn kinderen, kleindochter, en broer op te zoeken, is hij niet voornemens ooit zelf weer in Frankrijk te gaan wonen. Hij heeft hier ter lande een vriendin, vrienden en kennissen en ontvangt een Nederlandse uitkering op grond van de WAO.
5. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding van de man.
inhoudelijke beoordeling
6. Aangezien de man volhardt in zijn verzoek tot echtscheiding en partijen bovendien al meer dan tien jaar uit elkaar zijn en er gedurende deze tijd geen enkele verzoeningspoging is ondernomen, staat de duurzame ontwrichting van het huwelijk vast, zodat de bestreden beschikking derhalve dient te worden bekrachtigd.
De alimentatie
7. Nu het alimentatieverzoek van de vrouw een nevenverzoek bij de echtscheiding betreft, is het hof op grond van artikel 5 lid 2 EEX-Verordening juncto artikel 827 Rv bevoegd kennis te nemen van dit alimentatieverzoek, welk verzoek ook voor het eerst in appèl kan worden gedaan.
8. Uit het vorenstaande oordeel van het hof, dat het op de echtscheiding toepasselijke recht het Nederlandse recht is, volgt - gelet op artikel 8 lid 1 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86 - dat het Nederlandse recht ook de kwestie van de alimentatie tussen de man en de vrouw beheerst.
draagkracht van de man
9. Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van zijn bovengenoemd inkomen.
10. Het hof houdt rekening met de ziekenfondspremie zoals deze blijkt uit de salarisspecificatie van november 2003, verminderd met de nominale premie.
11. Het hof houdt voorts rekening met bovengenoemde huurlast van de man en de begrafenisverzekeringspremie welke kosten blijken uit de door de man overgelegde bankafschriften en bovendien aannemelijk, alsmede redelijk zijn.
12. Geen rekening wordt gehouden met de maandelijkse bijdrage van € 100,- die de man ten behoeve van zijn studerende dochter, die ouder is dan 21 jaar, betaalt, omdat deze kosten geen voorrang verdienen boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw.
13. Het hof houdt evenmin rekening met de schuld van de man bij de Franse bank BNP PARIBAS, nu de man niet heeft aangetoond regelmatig op deze schuld af te lossen.
14. De man woont sedert 1993 (alleen) in Nederland. Gelet op het tijdsverloop ziet het hof geen aanleiding nog rekening te houden met een bedrag van € 91,- aan aflossing in verband met herinrichtingskosten. Van de man had mogen worden verwacht dat hij de desbetreffende lening inmiddels had afgelost.
15. Uit dit alles volgt dat de man geen draagkracht heeft tot het betalen van alimentatie voor de vrouw - wat er ook overigens zij van haar behoefte - en het hof zal dat verzoek derhalve afwijzen.
16. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met verbetering en aanvulling van gronden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Nievelt en Verbeek, bijge-staan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 19 mei 2004.