Uitspraak : 26 mei 2004
Rekestnummer : 731-R-03
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 02-4248
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt,
[[geïntimeerde]j],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Taekema.
De vader is op 1 september 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 12 juni 2003.
De moeder heeft op 14 oktober 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 22 oktober 2003 en 23 oktober 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 april 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Keijzerwaard, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. E.H. Beerstecher.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder hebben van omstreeks 1985 tot 1989 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] is geboren de minderja-rige:
[kind], hierna te noemen: de minderjarige. De vader heeft de minderjarige niet erkend. De moeder heeft alleen het gezag over haar.
Op 30 december 2002 heeft de moeder de rechtbank te Rotterdam verzocht de aan haar te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift en uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen op € 300,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De vader heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2003 bepaald op € 213,- per maand en met ingang van 1 juli 2003 op € 300,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
1. In geschil is de kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij geen draagkracht heeft om een kinderalimentatie te voldoen.
3. De moeder heeft het beroep van de vader gemotiveerd weersproken. Zij heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat beroep, als zijnde ongegrond en/of onbewezen, af te wijzen dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader heeft in zijn appèlschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de cijfers van het eerste kwartaal van 2003 nu een daling van het inkomen van de vader op basis van deze cijfers nog niet voldoende kon worden vastgesteld. Volgens de vader is de rechtbank voor het bepalen van zijn inkomen ten onrechte uitgegaan van het bedrijfsresultaat over 2002. Volgens de vader heeft zijn beveiligingsbedrijf in 2002 een redelijke omzet kunnen maken doordat hij een grote klant heeft gehad. Deze klant heeft echter de diensten van het bedrijf van de vader per 31 december 2002 opgezegd. De vader is van mening dat hij niet in staat is om met ingang van 1 januari 2003 enige bijdrage voor de minderjarige te voldoen.
5. De vader heeft de behoefte van de minderjarige aan de gevraagde bijdrage in haar levensonderhoud in hoger beroep niet meer weersproken. De behoefte van de minderjarige staat hiermee vast. Evenmin heeft de vader in hoger beroep weersproken dat de moeder niet in staat is bij te dragen in de kosten van de minderjarige, zodat de vader naar draagkracht zal moeten bijdragen in deze kosten.
6. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader berekend op basis van zijn bedrijfsresultaat over 2002 ter grootte van € 24.791,-. Ter zitting van het hof heeft de vader de jaarrekening van zijn onderneming over 2003 overgelegd. Uit de winst- en verliesrekening over 2003 blijkt dat de netto omzet van de onderneming van de vader van € 52.972,- nagenoeg gelijk was aan de netto omzet over 2002 van € 53.320,-. De bedrijfslasten zijn evenwel gestegen van € 27.929,- in 2002 naar € 39.567,- in 2003. Met name daardoor is het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening, dat in 2002 € 24.791,- bedroeg, in 2003 gedaald tot € 10.612,-.
7. Gelet op de zwaarwegende plicht van de vader om naar vermogen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, mag in redelijkheid van de vader worden verwacht, dat hij zijn bedrijfslasten beperkt tot een zodanig bedrag, dat hij ook daadwerkelijk in staat is bij te dragen in die kosten.
Het hof is van oordeel dat de vader zijn bedrijfslasten in 2003 had kunnen beperken door investeringen zoals bedrijfskleding voor het personeel en kantoorbenodigdheden af te schrijven over een periode van 3 jaar, althans gedurende een langere periode dan het jaar 2003. De vader had er ook voor kunnen kiezen de aanschaf van bedrijfskleding voor het personeel uit te stellen, de overige personeelskosten (waarvoor in 2002 niets werd uitgegeven) te beperken tot een veel lager bedrag dan € 3.915,-, geen althans minder stagiaires te werk te stellen, zodat de kosten van hun openbaar vervoer van € 1.640,- konden worden uitgespaard althans in ieder geval voor een deel konden worden uitgespaard, kantoorbenodigdheden op hetzelfde niveau te houden als in 2002 (€ 347,- in plaats van € 2.877,-) en de kosten van drukwerk, abonnementen / vakliteratuur en overige kosten eveneens op datzelfde niveau te houden. Op die wijze was de vader ruimschoots in staat geweest de hieronder vermelde bedragen te voldoen.
8. Het staat de vader vrij voornoemde bedrijfslasten te maken, doch niet ten laste van zijn alimentatieverplichting. De vader heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aldus verminderen van de bedrijfskosten de continuïteit van zijn bedrijf in gevaar zou hebben gebracht. Naar het oordeel van het hof is de vader derhalve in redelijkheid in staat om uit zijn onderneming een zodanig inkomen te verwerven, dat hij naast de tot 1 juli 2003 verschuldigde aflossing inkomstenbelasting van € 350,- per maand en naast de in het draagkrachtloos inkomen vervatte bijstandsnorm levensonderhoud, kale huur ter grootte van ongeveer € 244,- per maand en premie ziektekostenverzekering van € 38,33 per maand, een kinderalimentatie kan voldoen. Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk rekening te houden met de aflossing belastingschuld tot 1 juli 2003, omdat de schuld op dat moment afgelost had kunnen zijn. Uit dit alles volgt dat de vader in staat is de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie te voldoen, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Tanja-van den Broek en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Visser als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 26 mei 2004.