Uitspraak : 19 mei 2004
Rekestnummer : 833-R-03
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 02-2824
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur jhr. mr. A.J. Sandberg,
[[verweerster in hoger beroep]],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
De vader is op 24 september 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 24 juni 2003.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 november 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 april 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. I.M.N. Thewessen, advocaat te Rotterdam, en de moeder, bijgestaan door mr. S.C. Dikkers, advocaat te Vlaardingen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Bij echtscheidingsbeschikking van 15 juni 1998, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 29 juni 1998, heeft de rechtbank te Rotterdam de door de vader aan de moeder te betalen alimentatie ten behoeve van de op [geboortedatum] uit het huwelijk van partijen geboren minderja[kind]e [kind] bepaald op ƒ 500,- (€ 226,89) per maand.
Op 26 augustus 2002 heeft de vader de rechtbank te Rotterdam verzocht - met wijziging van de beschikking van 15 juni 1998 - de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2002 te bepalen op nihil, dan wel te bepalen op een zodanig bedrag en ingangsdatum als de rechtbank vermeent te behoren.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2002 te bepalen op nihil, dan wel te bepalen op een zodanig bedrag en ingangsdatum als het hof vermeent te behoren.
2. De vader heeft aan zijn inleidende verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Kort samengevat voert de vader daartoe aan dat hij op [datum] met zijn huidige partner in het huwelijk is getreden en dat uit dat huwelijk twee kinderen zijn geboren. Voorts voert de vader daartoe aan dat hij op of omstreeks 1 oktober 1998 een vennootschap onder firma is aangegaan (een dames- en herenkappersbedrijf) en dat hij, als gevolg van tegenvallende resultaten in die vennootschap, met ingang van 1 februari 2002 niet langer de alimentatie ten behoeve van [kind] kan voldoen.
3. De behoefte van [kind] aan alimentatie staat als niet bestreden vast.
4. Vast staat dat partijen in 1998 een kinderalimentatie zijn overeengekomen van ƒ 500,- (€ 226,89) per maand, zoals vastgelegd in de tussen partijen gewezen beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 15 juni 1998, welke alimentatie de vader tot januari 2002 heeft voldaan. Ter zitting heeft de vader nog gesteld dat deze kinderalimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Voorzover de vader op grond daarvan een wijziging van de alimentatie beoogt merkt het hof op dat voor een wijziging is vereist dat de betreffende overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 BW). Bij gebreke van voldoende financiële gegevens of overige bijzondere omstandigheden, heeft de vader niet aannemelijk gemaakt dat de destijds tussen partijen gesloten overeenkomst, op grond waarvan de alimentatie in de beschikking van 15 juni 1998 is vastgesteld, is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven
5. Nu wel voldoende is gebleken van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, zal het hof de draagkracht van de vader opnieuw beoordelen.
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken - en door de moeder is ter zitting van het hof erkend - dat de rechtbank kennelijk per abuis euro's met guldens heeft verwisseld, met als gevolg dat de rechtbank ten onrechte over 2001 een winst van de vader in aanmerking heeft genomen van € 28.649,- in plaats van ƒ 28.649,-, zodat de eerste grief van de vader - betrekking hebbend op die verwisseling - slaagt. Voorts is gebleken dat de netto-omzet in 1999 ƒ 185.542,- bedroeg, in 2000 ƒ 189.069,-, in 2001 ƒ 200.428,- en in 2002 € 98.425,-. De winst daarentegen bedroeg in 1999 ƒ 67.914,-, in 2000 ƒ 99.006,-, in 2001 ƒ 28.649,- en in 2002 € 13.636,-.
7. Gebleken is dat de winst in 2000 - afgezet tegen de winst in 1999 - is toegenomen, doch dat de winst, met name vanwege alsmaar stijgende bedrijfslasten, na 2000 alleen maar is gedaald. Gelet op de zwaarwegende plicht van de vader om naar vermogen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], mag in redelijkheid van hem worden verwacht dat hij zijn bedrijfslasten beperkt tot een zodanig bedrag, dat hij ook daadwerkelijk in staat is bij te dragen in die kosten. Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aannemelijk gemaakt dat hij zulks niet kan, mede gelet op de (telkens licht) stijgende omzet sinds 1999. Van een noodzaak tot het aangaan van bijzonder hoge bedrijfslasten, anders dan de normale lasten, is het hof niet gebleken.
8. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vader niet met vrucht beroep kan doen op gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Gelet op de hiervoor vermelde omzetcijfers moet hij in staat worden geacht een winst uit onderneming te genereren die hem in staat stelt een inkomen te verwerven dat, mede gelet op zijn huidige gezinssamenstelling en zijn lasten (door de vader genoemd in zijn draagkrachtberekening, overgelegd als produktie 4 bij zijn beroepschrift), voldoende is om de overeengekomen, en in de echtscheidingsbeschikking vastgelegde, kinderalimentatie, verhoogd met de wettelijke indexering, te voldoen. Het vorenstaande leidt er tevens toe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Verbeek, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 19 mei 2004.