ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1926

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
876-H-03
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Duindam
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en pensioenverweer in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de echtscheiding tussen de vrouw en de man werd uitgesproken. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd tegen de echtscheiding en heeft een beroep gedaan op artikel 1:153 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op pensioenrechten. De man had eerder een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij hij ook vroeg om de verdeling van de gemeenschap van goederen. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding af te wijzen of, in het geval deze werd uitgesproken, om een alimentatie gelijk aan de helft van het pensioen van de man. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar de vrouw ging in hoger beroep.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 2 april 2004, verscheen de vrouw met haar procureur, terwijl de man niet verscheen vanwege gezondheidsredenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw en de man in Suriname zijn gehuwd en dat de vrouw een AOW-uitkering ontvangt, terwijl de man een ouderdomspensioen van het Pensioenfonds Suriname ontvangt. Het hof oordeelde dat de vrouw, gezien haar leeftijd en omstandigheden, niet in staat is om zelf voldoende voorzieningen te treffen voor het verlies van haar pensioenrechten na de echtscheiding.

Het hof heeft het pensioenverweer van de vrouw gegrond verklaard en de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft het verzoek van de man tot echtscheiding afgewezen en het meer of anders verzochte van de vrouw afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M. Stille, A. Duindam en J. Mulder, en is uitgesproken op 16 juni 2004.

Uitspraak

Uitspraak : 16 juni 2004
Rekestnummer : 876-H-03
Rekestnr. rechtbank : 99/7382
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [x],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. G.W.A. de Groot-Op den Brouw,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [x], Suriname,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP
De vrouw is op 8 oktober 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 juli 2003.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 22 oktober 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn op 13 november 2003 en op 8 maart 2004 brieven ontvangen.
Op 2 april 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen is: de vrouw, bijgestaan door haar procureur. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. Hij heeft bij brief van 2 maart 2004 laten weten in verband met zijn gezondheidstoestand niet ter zitting te zullen verschijnen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De vrouw en de man zijn op [datum] te [x], Suriname, met elkaar gehuwd.
Op [datum] heeft de man bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Hij heeft verzocht te bepalen dat partijen tot scheiding en deling van de gemeenschap van goederen over zullen gaan, met benoeming van een notaris en 2 onzijdige personen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek tot echtscheiding af te wijzen dan wel slechts de scheiding van tafel en bed uit te spreken en dit pas te doen nadat door de man een voorziening is getroffen in verband met de voor haar bestaande pensioenrechten. Voor het geval de rechtbank de scheiding van tafel en bed dan wel de echtscheiding zal uitspreken, heeft zij verzocht te bepalen:
- dat de man aan haar een alimentatie dient te betalen met een bedrag gelijk aan de helft van het bedrag dat hij aan pensioen ontvangt;
- dat zowel de vermogensbestanddelen in Nederland als die in Suriname volledig worden betrokken in de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
- dat het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan haar wordt toegewezen.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzochte scheiding van tafel en bed alsmede tegen de verzochte bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
Bij een tweetal tussenbeschikkingen van 13 oktober 2000 en 3 augustus 2001 is de zaak pro forma aangehouden teneinde de man in de gelegenheid te stellen nadere (financiële) stukken over te leggen.
Bij de bestreden beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is de verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap bevolen, met benoeming van een notaris en twee onzijdige personen. Tevens is bepaald dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woonruimte te [adres], en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de man alsnog te veroordelen om op grond van het door haar gevoerde pensioenverweer een bedrag ter beschikking te stellen ter compensatie van het verlies van haar pensioenrechten en de man te veroordelen om bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag gelijk aan de helft van zijn pensioenuitkering. De vrouw heeft haar verzoek ter zitting van het hof verduidelijkt in die zin dat het hof dient te lezen dat de vrouw primair verzoekt haar pensioenverweer te honoreren en de bestreden beschikking te vernietigen en subsidiair, in het geval toch de echtscheiding tussen partijen zal worden uitgesproken, te bepalen dat de man aan haar een alimentatie gelijk aan de helft van zijn pensioenuitkering dient te voldoen.
2. Het pensioenverweer van artikel 1: 153 van het Burgerlijk Wetboek, waarop de vrouw een beroep doet, houdt in dat, indien als gevolg van de door de man verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de vrouw na vooroverlijden van de man zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de vrouw deswege tegen dat verzoek verweer voert, deze niet kan worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beide echtgenoten billijk te achten is. De rechter kan daartoe een termijn stellen. Indien echter redelijkerwijs te verwachten is dat de vrouw zelf voor dat geval voldoende voorzieningen kan treffen of indien de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate aan de vrouw te wijten is, lijdt vorenstaande ingevolge lid 2 van het artikel uitzondering.
3. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man naast een AOW-uitkering sinds 1 mei 1982 een ouderdomspensioen ten laste van het Pensioenfonds Suriname ontvangt. Uit de overgelegde brief van 16 november 2000 van de Directeur van het Pensioenfonds Suriname blijkt dat recht heeft op weduwepensioen de weduwe van een ambtenaar, gewezen of gepensioneerd ambtenaar. Voorts blijkt uit deze brief dat het bijzonder weduwepensioen niet bestaat in de Surinaamse pensioenwetgeving. Uit het vorengaande volgt dat aan de vrouw na echtscheiding bij vooroverlijden van de man een bestaand vooruitzicht op uitkeringen teloor gaat.
4. De vrouw ontvangt - naar zij ter zitting in hoger beroep heeft gesteld - een AOW-uitkering ter hoogte van 80%, omdat zij pas sinds 1967 in Nederland woonachtig is. Zij heeft geen andere inkomsten. Zij woont in de echtelijke woning die thans vrij van hypotheek is. Gelet op de leeftijd van de vrouw, zij is 79 jaar oud, alsmede gelet op het feit dat de vrouw altijd de zorg voor de 12 kinderen uit het huwelijk van partijen heeft gehad, kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet meer van haar verwacht worden dat zij zelf voldoende voorzieningen treft voor het teloorgaan van het bestaand vooruitzicht op uitkeringen. Daaraan doet niet af dat de man al die tijd, op de laatste paar termijnen na, aflossing en rente heeft betaald inzake de lening onder hypothecair verband, nu de betaling van de rente gezien kan worden als voldoening van de kosten van de huishouding en met de aflossing een gemeenschapsschuld is voldaan. Nu er ook geen sprake van is dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate aan de vrouw te wijten zou zijn, doet zich geen van de uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 1: 153 lid 2 BW voor.
5. De man heeft in eerste aanleg gesteld dat hij niet in staat is en ook niet bereid is welke voorziening dan ook voor de vrouw te treffen. Mitsdien zal het hof geen gebruik maken van de in artikel 1: 153 lid 1 BW aan de rechter geboden mogelijkheid de man een termijn te stellen om een voorziening te treffen. Het pensioenverweer van de vrouw treft in volle omvang doel. Het hof komt derhalve niet meer toe aan een bespreking van het subsidiair door de vrouw verzochte.
6. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
wijst het inleidende verzoek van de man tot echtscheiding alsnog af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Duindam en Mulder, bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 16 juni 2004.