Uitspraak : 9 juni 2004
Rekestnummer : 058-H-03
Rekestnr. Rechtbank : 02-2061/177818
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak va[kind 2]langhebbende],
wonende te [woonplaats], Canada,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.C. Grootveld,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats], Canada,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: [kind 1].,
procureur mr. H.C. Grootveld,
Antonie Karel ROELOFSEN sr.,
wonende te Lochem,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. van Kempen.
De moeder en [kind 1]. zijn op 24 januari 2003 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 3 december 2002.
De vader heeft op 12 maart 2003 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De moeder en [kind 1]. hebben op 6 mei 2003 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de moeder en [kind 1]. zijn bij het hof op 5 februari 2003, 18 februari 2003 en 14 maart 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 september 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, mr. J.H. van den Sigtenhorst, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.A.M. van Osch-ten Have. De verdere mondelinge behandeling is tot 1 januari 2004 pro forma aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de voortgang van deze procedure voor voornoemde datum.
Bij fax van 17 maart 2004 heeft de procureur van de moeder en [kind 1]. het hof meegedeeld dat een verdere mondelinge behandeling niet noodzakelijk wordt geacht, en verzocht te beschikken op basis van de stukken.
Bij brief van 17 maart 2004 heeft de procureur van de vader, met het bovenstaande ingestemd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
[kind 1] op [geboortedatum], hierna te noem[kind 2]nd 1], en
[kind 2], hierna te noemen: [kind 2], op [geboortedatum].
Bij de echtscheidingsbeschikking van 5 december 1996 heeft de rechtbank te Zutphen onder meer ten laste van de vader de kinderalimentatie, na de verkoop van de echtelijke woning, bepaald op ƒ 430,- per maand per kind.
Op 29 maart 2002 heeft de vader de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht:
- primair: met ingang van 30 september 1997, respectievelijk met ingang van 1 oktober 1999, respectievelijk met ingang van een datum als de rechtbank juist acht, de kinderalimentatie op nihil te stellen;
- subsidiair: voor recht te verklaren dat de vader aan zijn verplichtingen tot betaling van kinderalimentatie voldaan heeft;
- meer subsidiair te bepalen dat de beschikking van 5 december 1996 wordt gewijzigd wat betreft de kinderalimentatie in die zin dat met ingang van 1 april 2000 de alimentatie voor [kind 2] wordt gesteld op € 29,50 per maand, dan wel per een datum die de rechtbank juist acht.
De moeder en [kind 1]. hebben tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
[kind 1]. is op 14 juli 2001 meerderjarig geworden.
[kind 2] is op 29 juli 2002 meerderjarig geworden.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging van de beschikking van 5 december 1996 - de kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 29 maart 2002 gesteld op € 29,50 per maand. Al het anders of meer verzochte is afgewezen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De vader woont samen met een partner die niet in eigen levensonderhoud voorziet. Hij heeft een inkomen van € 31.616,- per jaar, volgens de jaaropgaaf 2002. Hij is par-ticulier verzekerd voor zijn ziektekosten.
De vader heeft de volgende maandlasten:
- € 334,- huur;
- € 186,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering, te verminderen met de nominale premie;
- € 11,- lidmaatschap abvakabo
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Het door [kind 1]. ingestelde appèl is ter zitting ingetrokken. Een intrekking van het hoger beroep heeft tot gevolg dat, nu de door [kind 1] aangevoerde grieven niet meer kunnen worden onderzocht, hij in zijn hoger beroep niet meer kan worden ontvangen.
In het principale en in het incidentele appèl
2. Het hof stelt vast dat [kind 2] op 29 juli 2002 meerderjarig is geworden. Het appèl van de moeder kan zich slechts uitstrekken over de periode waarin [kind 2] minderjarig was. Wat betreft de periode na meerderjarig worden van [kind 2] heeft de moeder geen volmacht van [kind 2] overgelegd, zodat de moeder niet ontvankelijk is in haar appèl voor de periode met ingang van 29 juli 2002. De vader heeft [kind 2] in zijn incidenteel appèl niet in rechte betrokken voor de periode met ingang van 29 juli 2002, zodat het hof slechts kan beslissen over de periode tot 29 juli 2002 en de vader voor de periode met ingang van 29 juli 2002 eveneens niet ontvankelijk verklaard dient te worden.
3. Het hof zal het incidentele appèl van de man strekkende tot nihilstelling van de kinderalimentatie als eerste behandelen nu slagen van het incidenteel appèl de meest verstrekkende gevolgen heeft.
4. De eerste incidentele grief van de man houdt in dat de rechtbank geheel en ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het verzoek van de man tot nihilstelling vanwege het feit dat de vrouw in gebreke is gebleven rechterlijke uitspraken inzake de omgangsregeling na te komen. De grief faalt. Het hof kan in het midden laten door welke oorzaken de omgangsregeling niet functioneert, omdat naar de mening van het hof het niet goed verlopen van de omgangsregeling niet met zich mee brengt dat de vader ontslagen is van zijn verplichting bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen.
5. De tweede incidentele grief van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de behoefte van de vrouw en de kinderen aan een bijdrage heeft ontbroken. De man stelt dat hij alle informatie die hij ter beschikking had in het geding heeft gebracht. Deze grief faalt nu, naar het oordeel van het hof, de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de vrouw kennelijk gedurende langere periode geen aanspraak heeft gemaakt op de kinderbijdragen onvoldoende is om aan te nemen dat er geen behoefte was aan een dergelijke bijdrage. Dit klemt te meer nu door de vrouw in het geding is gebracht een overzicht waaruit van de behoefte blijkt.
6. De derde incidentele grief van de man richt zich tegen de afwijzing van het verzoek als ingangsdatum van de wijziging van de bijdrage te bepalen 1 april 2000 met als motivering dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Ook deze grief faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden beslist als ingangsdatum aan te merken de datum van indiening van het verzoekschrift, nu door de man onvoldoende is aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. Het hof overweegt hierbij dat de door de man gestelde wijziging van omstandigheden per 1 april 2000 voor de man kennelijk niet van dien aard was dat ogenblikkelijke indiening van een verzoekschrift tot wijziging geboden was. Uit het dossier blijkt niet dat tussen partijen ook overleg is gevoerd over deze gewijzigde omstandigheden, zodat de vrouw eerst per datum indiening van het verzoekschrift rekening heeft kunnen houden met een mogelijke wijziging.
7. De conclusie is dat het incidentele appèl van de man op alle onderdelen faalt.
8. De moeder richt een grief tegen de beslissing van de rechtbank de kinderbijdrage te bepalen op € 29,50 per maand met ingang van 29 maart 2002 voor [kind 2]. Blijkens de toelichting verzet zij zich tegen het in aanmerking nemen van een premie levensverzekering/ WAO- gat ten bedrage van € 90,75 en de opgevoerde post aflossing schulden ten bedrage van € 256,84. Beide posten behoren volgens haar niet ten laste van de draagkracht van de man te komen.
9. Het hof is van oordeel dat met de post premie levensverzekering/WAO-gat rekening gehouden dient te worden. Het bezwaar van de vrouw betrof enkel de betaling ervan door de man. De man heeft inmiddels zowel de polis als een betalingsbewijs van de premie in het geding gebracht en deze post is verder niet bestreden.
Ten aanzien van de post aflossing schulden oordeelt het hof als volgt. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat deze post volledig meetelt bij de draagkrachtberekening nu deze niet langer door de vrouw betwist is. De grief van appèllanten, inhoudende dat zij hun verweer tegen het opvoeren van deze post niet hebben ingetrokken, faalt omdat de rechtbank juist niet heeft overwogen dat zij hun verweer hebben ingetrokken. De stelling van de vrouw dat deze schuld inmiddels afgelost had kunnen zijn uit het uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning gevormde depot, waaruit ieder der partijen een bedrag groot
€ 13.613,41 ter beschikking heeft gekregen, wordt door de man voldoende gemotiveerd weersproken. Nu de vrouw op deze post verder niet is teruggekomen, zal ook het hof bij de beoordeling van de draagkracht met deze post rekening houden.
10. Het hof is, gelet op het vorenstaande, met de rechtbank van oordeel dat de kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 29 maart 2002 tot 29 juli 2002 op € 29,50 per maand dient te worden gesteld.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
verklaart [kind 1]. niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor wat betreft de kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 29 juli 2002;
verklaart de vader eveneens niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor wat betreft de kinderalimentatie voor [kind 2] met ingang van 29 juli 2002;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie voor [kind 2] betreft gedurende de periode van 29 maart 2002 tot 29 juli 2002;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Van Nievelt en Dusamos, bijge-staan door Muller-Rietveld als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 9 juni 2004.