ECLI:NL:GHSGR:2004:AP3152

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200034803 PO
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Reinking
  • M. van Strien
  • J. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 15 juni 2001 in een ontnemingszaak. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot het betalen van een geldboete van fl. 750.000,- en het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld op fl. 2.600.000,-. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van fl. 2.366.000,-. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit de bewezenverklaarde feiten. De vertegenwoordiger van de veroordeelde verklaarde dat het gehele wederrechtelijk verkregen voordeel was toegekomen aan een derde persoon. Het hof heeft op basis van deze verklaring geconcludeerd dat de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden afgewezen.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de vordering van het openbaar ministerie werd afgewezen. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is geregistreerd onder ECLI:NL:GHSGR:2004:AP3152.

Uitspraak

rolnummer 2200034803 PO
parketnummer 0975414996
datum uitspraak 16 juni 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld namens de veroordeelde tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 15 juni 2001 in de ontnemingszaak tegen
de naamloze vennootschap
[veroordeelde],
[adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam].
1. Procesgang
Bij arrest van dit gerechtshof van 10 december 1999 is de veroordeelde ter zake van
"Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, begaan door een rechtspersoon," en "Medeplegen van medeplichtigheid aan opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
Medeplegen van medeplichtigheid aan opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd"
veroordeeld tot het betalen van een geldboete van fl. 750.000,-.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft op 8 mei 2001 het namens de veroordeelde ingestelde beroep in cassatie verworpen, zodat voormeld arrest onherroepelijk is geworden.
De rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij beslissing van 15 juni 2001 het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op fl. 2.600.000,-, en aan de veroordeelde, ter ontneming van dat voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van fl. 2.366.000,-, met de bepaling dat indien en voor zover [naam] en/[mededader]ader] (hierna [mededader] te noemen) (een deel van) voormeld bedrag heeft/hebben betaald, veroordeelde van betaling zal zijn bevrijd.
Namens de veroordeelde is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2. Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2004.
Het hof heeft op 18 juni 2003 de zaak aangehouden teneinde de verdediging in de gelijktijdige, doch niet gevoegde behandeling van de zaak tegen de medeveroordeelde [naam] in de gelegenheid te stellen grieven op papier te zetten en het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen daarop te antwoorden. Er zijn in deze zaak geen stukken ingediend.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij de vordering, ertoe strekkende dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vast zal stellen op € 1.207.893,-, en aan de veroordeelde, ter ontneming van dat voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.207.893,-, met de bepaling dat indien en voor zover [naam] en/of [mededader] (een deel van) voormeld bedrag heeft/hebben betaald, veroordeelde zal zijn bevrijd.
3. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
4. Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van de in haar strafzaak bewezenverklaarde feiten en soortgelijke feiten voordeel heeft verkregen. Het hof is, gelet op de verklaring van de vertegenwoordiger van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep, tot de slotsom gekomen dat het hele wederrechtelijk verkregen voordeel is toegekomen aan [naam] in persoon.
De vordering van het openbaar ministerie dient dan ook te worden afgewezen.
5. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit arrest is gewezen door mrs Reinking, Van Strien en Van den Berg,
in bijzijn van de griffier mr De Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2004.