Uitspraak : 23 juni 2004
Rekestnummer : 885-H-03
Rekestnr. rechtbank : 01-7160
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te Groot-Brittannië,
verzoeker in hoger beroep, teven incidenteel verweerder,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.G. Groen,
de GEMEENTE DELFT,
verweerster in hoger beroep, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. A. Blok.
De man is op 9 oktober 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 15 juli 2003.
De gemeente heeft op 21 november 2003 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 27 november 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 maart 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: mr. R.G. Groen, raadsman van de man en mr. V.P. Valten namens de gemeente. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man is op [datum] te [x] (Somalië) volgens religieuze gebruiken gehuwd met [echtgenote], verder: de vrouw.
De gemeente verleent sinds 28 juni 1999 bijstand aan de vrouw.
Bij brief van 8 september 1999, verzonden op 9 september 1999, heeft de gemeente de man verzocht inlichtingen te verstrekken, zodat de verhaalsbijdrage met ingang van 1 oktober 1999 zou kunnen worden vastgesteld. Zij deelde daarbij mee dat zij de ver-haalsbijdrage ambtshalve zou vaststellen op de volledige bruto bij-stands-kosten, onder aftrek van de door de man betaalde alimen-tatie wanneer de man de gevraagde inlichtingen niet zou verstrekken. De man heeft aan het verzoek van de gemeente niet naar behoren voldaan.
Bij brief van 24 september 1999 is de man nogmaals in de gelegenheid gesteld relevante financiële gegevens te verstrekken, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.
Bij brief van 2 november 1999 heeft de gemeente de man meegedeeld, op grond van de door hem verstrekte gegevens, dat de gemeente heeft besloten de kosten van bijstand vooralsnog niet (aanvullend) te verhalen.
Bij brief van 3 januari 2001 heeft de gemeente de man verzocht inlichtingen te verstrekken, zodat de verhaalsbijdrage met ingang van 1 februari 2001 zou kunnen worden vastgesteld. Zij deelde daarbij mee dat zij de ver-haalsbijdrage ambtshalve zou vaststellen op de volledige bruto bij-stands-kosten, onder aftrek van de door de man betaalde alimen-tatie wanneer de man de gevraagde inlichtingen niet zou verstrekken. De man heeft aan het verzoek van de gemeente niet voldaan.
Bij brief van 23 januari 2001 is de man nogmaals in de gelegenheid gesteld relevante financiële gegevens te verstrekken, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.
Bij brief van 6 februari 2001 heeft de gemeente de man om nadere bewijsstukken verzocht, daar de gemeente over onvoldoende gegevens beschikte om zijn draagkracht te kunnen berekenen.
Op 23 maart 2001 heeft de gemeente de man een verhaals-besluit gezonden, waarin de verhaalsbijdrage voor de man is vast-gesteld op f. 580,- per maand vanaf 1 maart 2001, ten behoeve van de vrouw.
De man heeft de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage, ondanks herhaalde aanmaning door de gemeente, niet aan haar voldaan.
Op 19 oktober 2001 heeft de gemeente de man meegedeeld dat de gemeente heeft besloten te zullen overgaan tot verhaal in rechte, in het geval de man niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens haar zou voldoen.
Op 22 november 2001 heeft de gemeente de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht de verhaalsbijdrage ten laste van de man met ingang van 1 maart 2001 te bepalen op ƒ 580,- per maand, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw voorduurt en daarenboven de inmiddels ontstane achterstand in de betalingen ineens invorderbaar te stellen, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
De man heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij tussenbeschikking van 19 maart 2002 heeft de rechtbank de verdere behandeling aangehouden in afwachting van de afloop van de bezwaarprocedure die de vrouw aanhangig heeft gemaakt.
Bij de uitspraak van 24 april 2003 heeft de rechtbank, sector bestuursrecht het besluit van de gemeente vernietigd, waarin het recht op uitkering aan de vrouw werd ingetrokken en het
betaalde werd teruggevorderd.
De gemeente heeft op 28 mei 2003 een aanvullende reactie aan de rechtbank gezonden, waarin zij haar verzoek heeft gewijzigd zodanig dat zij thans verzoekt de verhaalsbijdrage ten laste van de man over de periode van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001 op € 263,19 per maand vast te stellen. Voorts heeft zij verzocht de man in geval van niet tijdige betaling te veroordelen tot betaling ineens van de hierboven vermelde bedragen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verhaalsbijdrage voor de man over de periode van 1 maart 2001 tot 30 november 2001 vastgesteld op € 243,35 per maand, voor de gemaakte kosten van bijstand ten behoeve van de vrouw en dat de schuld terstond opeisbaar zal zijn zodra hij deze aflossingsverplichting niet tijdig nakomt.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren op [geboortedatum]. Hij is alleenstaand. Hij is in loondienst. Zijn inkomen uit loondienst bedraagt, volgens de jaaropgave van 2001 € 25.118,-/ƒ 55.354,- bruto per jaar. Hij was in 2001 zie-kenfondsverzekerd.
De man heeft de volgende maandlasten:
- ƒ 60,- aflossing schuld Wehkamp;
- ƒ 110,- VROM
- ƒ 154,- collegegeld
- ƒ 200,- aflossing Postbank
- ƒ 25,- schuld UAF
- ƒ 70,- schuld ComfortCard
BEOORDELING VAN HET PRINCIPAAL EN INCIDENTEEL HOGER BEROEP
1. In geschil is de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het inleidende verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
3. De gemeente bestrijdt zijn beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met dien verstande dat het verhaalsbedrag wordt vastgesteld op € 263,19 per maand, over de periode van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001.
4. Ter ondersteuning van zijn beroep heeft de man aangevoerd dat de rechtbank de gemeente ten onrechte heeft ontvangen in haar verzoek. Op 16 april 2003 is de man naar Groot Brittannië verhuisd. De bijstandswet heeft territoriale werking, zodat verhaal op de man niet meer kan plaatsvinden. De gemeente voert aan dat het territorialiteitsbeginsel slechts geldt voor personen die een beroep op de bijstandsvoorzieningen willen doen, die moeten in Nederland woonachtig zijn. Volgens de gemeente moet aansluiting worden gezocht bij artikel 9 van het Haags Alimentatieverdrag: verhaalsrecht van een openbaar lichaam wordt beheerst door de wet die dat lichaam beheerst, in casu Nederlands recht: de Bijstandswet. Ter zitting
heeft de raadsman van de man zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5. Voor het toepasselijk materieel recht is het hof van oordeel dat te dezen toepasselijk is het "Verdrag inzake de wet die van toepassing is op Onderhoudsverplichtingen, 's-Gravenhage 2 oktober 1973". Dat dit Verdrag niet voor Groot-Brittannië geldt, doet - gelet op het bepaalde in artikel 3 van dat Verdrag - daaraan niet af. Nu de gemeente Delft wordt beheerst door Nederlands recht, beheerst Nederlands recht op grond van artikel 9 van het Verdrag ook de verhaalsvordering waarvan hier sprake is. Mitsdien is de Algemene Bijstandswet ten aanzien van het verhaal hier eveneens toepasselijk.
6. Ten onrechte heeft ook de rechtbank volgens de man geoordeeld dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk van hem en de bijstandsgerechtigde [echtgenote]. Er is geen sprake van een rechtens erkend huwelijk. Hij is slechts religieus aan de vrouw verbonden. De Islamitische verbintenis had door een "kadi" bekrachtigd moeten worden, dan was het naar Somalische maatstaven een rechtsgeldig huwelijk geweest, dat in Nederland erkend kon worden. De gemeente voert aan dat de man en de vrouw zich altijd als gehuwd hebben gepresenteerd.
7. Het hof oordeelt over de erkenning van de huwelijkssluiting in Somalië als volgt. Artikel 5 van de Somalische Wet op het Personeel Statuut bepaalt dat een huwelijk door een rechter of door een door het ministerie van Justitie en Religieuze Aangelegenheden daartoe speciaal gemachtigde persoon dient te worden voltrokken. Indien zulks niet mogelijk is, kan het huwelijk ook door een persoon met grote kennis van het islamitisch recht gesloten worden, zoals een Imam. De man heeft gesteld dat hij op islamitische wijze aan de vrouw gebonden is. Naar de raadsman van de man ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard, is bij de huwelijkssluiting van de man in Somalië een imam betrokken geweest. Niet gesteld of gebleken is dat een of meer van de elementen als omschreven in artikel 22 leden 3 en 4 van de Wet op het Personeel Statuut hebben ontbroken, zodat het hof geen aanleiding ziet om aan te nemen dat het in Somalië op islamitische wijze gesloten huwelijk nietig, dan wel gebrekkig is. Het hof zal het huwelijk deswege voor geldig houden. Derhalve dient het in Nederland als zodanig te worden erkend. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat de man en mevrouw [echtgenote] met elkander gehuwd zijn.
8. Ten onrechte heeft de rechtbank ook geoordeeld dat de behoefte van de vrouw vaststaat. Naar de mening van de man kan de vrouw werken. Zij heeft geen kinderen. De gemeente stelt grondig onderzoek te hebben verricht naar de arbeidsmogelijkheden van de vrouw, maar dat deze door heftige allergie en rugklachten, in elk geval in de periode waarover bijstand wordt verhaald, niet aanwezig zijn.
In september 1999 is besloten door de gemeente om aan mevrouw [echtgenote] per 28 juni 1999 een bijstandsuitkering toe te kennen. Er werd door de gemeente gevraagd om medisch advies ten aanzien van de arbeidsmogelijkheden van mevrouw [echtgenote]. Uit dit advies bleek dat mevrouw [echtgenote] arbeidsgeschikt was, waarbij zwaar tillen moest worden vermeden. Vervolgens is op 2 oktober 1999 aan mevrouw [echtgenote] een arbeidsverplichting opgelegd. Tijdens heronderzoek in augustus 2000 bleek dat mevrouw [echtgenote] graag wilde werken, maar dat zij allergisch was voor veel stoffen, hetgeen haar mogelijkheden beperkte. Zij is toen in aanmerking gebracht voor ondersteuning en begeleiding door het vakteam Activering en Inburgering. Op 20 juni 2001 is mevrouw [echtgenote] uitgenodigd voor een gesprek in verband met de mogelijkheden een baan te vinden. Bij dit gesprek is gebleken dat de extreme allergie van mevrouw [echtgenote] aan het vinden van werk in de weg staat. Zij is toen aangemeld voor een kwalificerende intake, waarbij opnieuw de mogelijkheden op de arbeidsmarkt zouden worden bekeken. Uit het verslag "herfasering" van 10 augustus 2001 blijkt dat, wegens allergie en rugklachten, via een zogenaamde REA-toets zou moeten worden bezien welk beroep mevrouw [echtgenote] nog kan uitoefenen. Uit het rapport van 31 januari 2002 (rapport naar aanleiding van het feit dat mevrouw [echtgenote] opnieuw een aanvraag heeft ingediend voor een bijstandsuitkering, nadat deze met ingang van 1 december 2001 was gestopt), blijkt dat zij is aangemeld voor een fase 4-traject. De arbeidsdeskundige heeft bij de REA-toets aangegeven dat dit traject kan starten met een werkervaringsplaats, in combinatie met een taalcursus. Een WIW-stage lijkt van toepassing, gezien de combinatie van factoren (medische beperkingen, taalproblemen en (ontbreken van ) werkervaring). In de beschikking van 31 januari 2002 staat vermeld dat het vakteam Activering en Inburgering mevrouw [echtgenote] zal helpen bij het vinden van werk, en dat daartoe met haar contact zal worden opgenomen. Uit het rapport betreffende inschrijving CWI / herfasering" van 7 oktober 2003 blijkt dat de REA-indicatie die mevrouw [echtgenote] in 2001 kreeg, drie jaar geldig blijft en dat deze dus wordt voortgezet.
De gemeente vindt dat door haar niet aflatende bemoeienissen met mevrouw [echtgenote], haar bijstandsbehoefte voldoende is aangetoond voor de periode waar het hier om gaat, van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001.
Gelet op alle inspanningen die de gemeente zich heeft getroost om mevrouw [echtgenote] aan het werk te krijgen, is ook het hof van oordeel dat in de periode van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001 sprake was van bijstandsbehoefte.
9. Voorts heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte geoordeeld dat de man draagkracht heeft. De rechtbank laat de bijdrage van de man aan zijn ouders in Somalië onterecht buiten beschouwing. Het is zijn islamitische plicht om daaraan te voldoen. De gemeente betwist dit. Naar het oordeel van het hof moet de verplichting van de man om zijn echtgenote van het nodige te voorzien prevaleren boven de naar de mening van de man op hem rustende verplichting om in het levensonderhoud van zijn ouders te voorzien. Het staat de man vrij om aan zijn ouders bijdragen te doen, doch dit dient hij uit zijn vrije draagkrachtruimte te doen.
10. Ten onrechte heeft de rechtbank tenslotte volgens de man een nieuw besluit betreffende de bijstandsverlening aan de vrouw niet af willen wachten. De gemeente meent dat dit terecht is gebeurd. Naar het oordeel van het hof is aan mevrouw [echtgenote] rechtsgeldig een bijstandsuitkering verstrekt. Het beroep van mevrouw [echtgenote] tegen de beslissing tot terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand over de periode 28 juni 1999 tot en met 30 november 2001, is immers door de rechtbank te 's-Gravenhage op 24 april 2003 gegrond verklaard. Terecht wil de gemeente dan ook bij de man de in de periode van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001 aan mevrouw [echtgenote] verstrekte bijstand, verhalen.
11. In incidenteel appèl voert de gemeente nog aan dat in eerste aanleg van een te hoge huur van de man is uitgegaan. Zij legt daartoe over een van de woningbouwvereniging ontvangen huurspecificatie over de periode 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2001, waaruit blijkt dat de huur f. 581,93 per maand bedroeg. Ter zitting heeft de man zich daartegen niet verzet. Het hof zal dan ook van deze huur uitgaan.
12. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat een verhaalsbedrag van € 263,19 per maand dient te worden vastgesteld over de periode van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de man aan de gemeente moet voldoen ter zake van - ten behoeve van de vrouw - gemaakte kosten van bijstand, een bedrag van € 263,19,- per maand over de periode van 1 maart 2001 tot en met 30 november 2001;
veroordeelt de man voorts in de kosten op de tenuitvoerlegging gevallen, indien hij het aan de gemeente verschuldigde niet vrijwillig voldoet;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Louwinger-Rijk als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 23 juni 2004 .