ECLI:NL:GHSGR:2004:AP8924

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1440 KA
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • L.F.A. Husson
  • A. Schuering
  • M. Beyer-Lazonder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de inhoud van een e-mail als rechtvaardiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een ontslag op staande voet van [appellant] door zijn werkgever, Bouwcentrum Expo B.V. [Appellant] was sinds 1 mei 2000 in dienst bij Expo en had zich op 14 maart 2002 ziek gemeld. Na een gesprek op 28 maart 2002, waarin de werkgever aangaf dat [appellant] naar een andere baan moest omzien, heeft [appellant] zich opnieuw ziek gemeld. Op 17 mei 2002 heeft hij een e-mail gestuurd naar Expo, waarin hij zijn onvrede over de arbeidsverhoudingen en de vertegenwoordiger van Expo, [de vertegenwoordiger], uitdrukt. Deze e-mail werd door Expo als grievend ervaren en leidde tot het ontslag op staande voet op 24 mei 2002.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat Expo niet voldoende heeft onderbouwd waarom de inhoud van de e-mail als grievend moest worden beschouwd. Het hof oordeelt dat het gebruik van afkortingen en de uitlatingen van [appellant] in de context van het arbeidsconflict niet als beledigend kunnen worden aangemerkt. De eerste grief van [appellant] slaagt, wat betekent dat het hof de beslissing van de rechtbank, die het ontslag op staande voet rechtmatig achtte, vernietigt. Het hof concludeert dat het ontslag niet rechtmatig was en dat [appellant] recht heeft op doorbetaling van zijn loon tot de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig eindigt. De zaak wordt verder behandeld in een comparitie van partijen, waarbij [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld om zijn vorderingen nader toe te lichten en bewijsstukken over te leggen.

Uitspraak

Uitspraak: 9 april 2004
Rolnummer: 02/1440 KA
Zaaknummer rechtbank: 416617
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant]
procureur: mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
BOUWCENTRUM EXPO B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Expo,
procureur: mr. W. Taekema.
Het geding
Bij exploot van 6 november 2002 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 oktober 2002 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Bij conclusie van eis in hoger beroep heeft [appellant] overeenkomstig de appèldagvaarding geconcludeerd en twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Expo bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder "De vaststaande feiten" van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1 Met ingang van 1 mei 2000 is [appellant] in dienst getreden bij Expo. Op 14 maart 2002 heeft hij zich ziek gemeld en op 28 maart 2002 zou [appellant] weer voor halve dagen beginnen met werken. Op die dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en - namens Expo - de [vertegenwoordiger], hierna: [de vertegenwoordiger], waarbij laatstgenoemde de wens heeft uitgesproken dat [appellant] naar een andere baan zou omzien. Bij brief van dezelfde datum heeft [appellant] hiertegen geprotesteerd en heeft [appellant] zich wederom ziek gemeld.
2.2 Op 25 april 2002 heeft Expo zich in een brief tot [appellant] gericht met het voorstel om de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2002 te beëindigen waarbij aan [appellant] een ontbindingsvergoeding van maximaal 3 maanden salaris in het vooruitzicht werd gesteld. Op deze brief heeft [appellant] niet gereageerd.
2.3 Op 17 mei 2002 heeft [appellant] zich via de e-mail gewend tot het e-mail adres van Expo en wel als volgt:
Hallo lieve dames,
wat lief van jullie om mij dat kaartje weer te sturen. Daarvoor wil ik jullie bedanken. Jullie zullen ongetwijfeld wel begrepen hebben waarom ik contactarm ben geworden tegen over het Bouwcentrum. De arbeidsverhoudingen zijn door van [de vertegenwoordiger]. zo geforceerd vertroebeld dat ik hem gewoon niet wil ontmoeten in het Bouwcentrum. Waarom ik weinig bel is omdat jullie in verlegenheid kunnen worden gebracht als van [de vert.]. naast je staat en hij dan alles wil weten. Daarom van mij uit de radiostilte waardoor ik mezelf ook rustiger gaat voelen. Want wat van [de vert.] doet met zijn medewerkers is onbehoorlijk. En dit druk ik zachtjes uit.
Steun krijg ik van jullie en vind dit fijn te mogen ontvangen. Mijn gezondheid is aan het beteren wat betreft de Crohn toch ik heb er achteraf een probleem bij gekregen en dat is overspannenheid door de ontstane situatie. Sommige weten precies hoe het in elkaar zit en zullen mij begrijpen.
Volgens de correspondentie van [de vert.] wordt er een ontslagvergunning aangevraagd, of is al gedaan. Daarmee ziet het er naar uit dat wij ex collega's gaan worden.
Maar wie weet, zien wij elkaar in de toekomst?
Ik kan niet meer doen dan jullie te groeten en te bedanken voor de fijne tijd die ik met jullie heb gehad.
Met de vriendelijke groet van
[appellant].
2.4 Bij brief van 24 mei 2002 heeft Expo [appellant] wegens de inhoud van deze e-mail op staande voet ontslagen.
2.5 Bij brief van 29 mei 2002 heeft de gemachtigde van [appellant] geprotesteerd tegen het ontslag. Daarbij is medegedeeld, dat [appellant] heeft zich beschikbaar houdt voor het verrichten van arbeid en dat in rechte de nietigheid van het ontslag zal worden ingeroepen.
2.6 [appellant] heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtmatig is en hij heeft doorbetaling van zijn loon (met nevenvorderingen) gevorderd vanaf 24 mei 2002 tot de dag waarop de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat hij weer aan het werk wordt gelaten op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3. Met de beide grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de door [appellant] verzonden e-mail verregaand onbehoorlijk is en een dringende reden oplevert om [appellant] op staande voet te ontslaan en tegen de daaruit voortvloeiende afwijzing van zijn vorderingen en de kostenveroordeling.
3.1 In de toelichtingen op de grieven stelt [appellant] - kort samengevat - dat Expo nadat gebleken was van zijn chronische ziekte, de ziekte van Crohn, hem liever kwijt wilde en hij verwijst naar de daarop betrekking hebbende correspondentie. Volgens [appellant] is de inhoud van de e-mail correct en rechtvaardigt deze nimmer het ontslag op staande voet.
4. Het hof overweegt als volgt.
4.1 Als reden voor het ontslag heeft Expo aangevoerd de door [appellant] aan andere personeelsleden gezonden e-mail, zoals hiervoor geciteerd. Expo stelt dat de inhoud ervan erg grievend is voor [de vertegenwoordiger] en dat de e-mail diens positie ondermijnt. Zij stelt dat [appellant] [de vertegenwoordiger] op ernstige wijze heeft beledigd.
4.2 Het hof stelt vast dat Expo niet aangeeft op grond waarvan zij de inhoud van de e-mail grievend acht en voor de positie van [de vertegenwoordiger] ondermijnend acht, anders dan dat zij verwijst naar een aantal passages uit die brief. Het hof zal die passages afzonderlijk bespreken.
4.2.1 Expo wijst erop dat [de vertegenwoordiger] wordt aangemerkt als "[de vert.]".
Het hof is van oordeel dat het niet ongebruikelijk is om in e-mails afkortingen te gebruiken, ook voor personen. Tegen deze achtergrond is het enkele gebruik van deze afkorting door [appellant] niet grievend ten opzichte van Expo of [de vertegenwoordiger].
4.2.2 Expo wijst op de passage dat het gedrag van [de vertegenwoordiger] ten aanzien van zijn medewerkers "onbehoorlijk" is en dat [appellant] schrijft "dit druk ik zachtjes uit".
Uit de e-mail blijkt niet dat [appellant] van mening is dat [de vertegenwoordiger] onbehoorlijk zou handelen ten opzichte van alle medewerkers. Het hof leest die zin hoewel in meervoud gesteld, dat [appellant] daarbij alleen zijn eigen situatie op het oog heeft. Tegen de achtergrond van het bovengenoemde arbeidsconflict is een dergelijke uitlating van [appellant] niet onbegrijpelijk en niet kwetsend. Het hof ziet niet in dat een dergelijke uitlating gezagsondermijnend zou zijn en grovelijk beledigend is die opmerking evenmin.
4.2.3 De zinsnede "De arbeidsverhoudingen zijn door van [de vert.] zo geforceerd vertroebeld dat ik hem gewoon niet wil ontmoeten…" is eveneens begrijpelijk in de hiervoor genoemde context. Uit het citaat blijkt niet dat [appellant] daarbij buiten zijn eigen arbeidsrelatie ook andere arbeidsrelaties op het oog heeft. De enkele aanduiding "de arbeidsverhoudingen" betekent niet dat [appellant] zich een oordeel aanmeet over arbeidsverhoudingen van andere personeelsleden met [de vertegenwoordiger]. De uitlating zelf is niet grievend, eveneens gezien de tussen [de vertegenwoordiger] en [appellant] bestaande conflictsituatie. Nu daaromtrent niets is gesteld of anderszins is gebleken kan het hof niet beoordelen of het feit, dat de e-mail aan enkele medewerksters is gestuurd (en niet aan [de vertegenwoordiger] zelf) voor [de vertegenwoordiger] gezagsondermijnend of anderszins beledigend is.
4.3. De slotsom is dat de inhoud van de e-mail van [appellant] niet grovelijk beledigend is.
Dit betekent dat de eerste grief slaagt.
5.1 De gevorderde verklaring voor recht dat het aan [appellant] gegeven ontslag op staande voet niet rechtmatig is en de verklaring dat het ontslag nietig is, is derhalve toewijsbaar.
5.2 Met betrekking tot de vordering tot doorbetaling van loon tot de dag waarop de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente daarover heeft Expo een beroep gedaan op matiging van die vordering. Bij memorie van antwoord heeft Expo nog een beschikking van de rechtbank ex 7:685 BW van 24 januari 2003, gegeven tussen partijen als productie 2 in het geding gebracht, die van belang kan zijn bij de beoordeling van het door Expo gedane beroep op matiging. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten zodat [appellant] zich over die productie zal kunnen uitlaten. Ter comparitie zal [appellant] nadere inlichtingen kunnen verstrekken - onder overlegging van bescheiden (zoals een kopie van zijn belastingaangifte over het jaar 2002) - over zijn inkomenspositie over de periode waarover hij doorbetaling van zijn salaris vordert.
5.3 De vordering tot betaling van € 2.500,- wegens kosten juridische bijstand heeft Expo gemotiveerd weersproken. Volgens Expo is slechts sprake van een enkel briefje voorafgaand aan de procedure. Bij gebreke van een nadere onderbouwing van zijn vordering door [appellant] is deze vordering niet toewijsbaar.
5.4 De vordering tot weder tewerkstelling is gezien de door Expo overgelegde beschikking naar het voorlopig oordeel van het hof achterhaald. [appellant] zal ter comparitie in de gelegenheid zijn om zich over het al dan niet handhaven van deze vordering uit te laten.
6. De slotconclusie is dat de bespreking van de grieven overigens zal worden aangehouden. Indien partijen zich ter comparitie op bescheiden wensen te beroepen, die nog niet eerder in het geding zijn gebracht is het wenselijk dat deze uiterlijk 5 werkdagen voor de aanvang van de comparitie aan de raadsheer-commissaris zullen worden gezonden.
De beslissing
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
- gelast partijen [appellant] in persoon en Expo deugdelijk vertegenwoordigd en vergezeld van hun raadslieden, voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling, te verschijnen voor de te dezen benoemde raadsheer-commissaris mr. L.F.A. Husson in het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ‘s-Gravenhage op dinsdag 24 mei 2004 te 13.30 uur, dan wel, voor het geval een der partijen uiterlijk binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen voor de eerstkomende twee maanden opgeeft dan verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen datum en tijdstip;
Dit arrest is gewezen door mrs. Schuering, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2004 in aanwezigheid van de griffier.