parketnummer 1011001302
datum uitspraak 9 juli 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 15 juli 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 9 januari 2004, 2 april 2004 en 25 juni 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4 Beslissingen omtrent (voorwaardelijke) verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi het verzoek te bepalen dat nader onderzoek wordt gedaan naar het letsel dat het slachtoffer A.P. [naam1] door de onderhavige schotwond heeft opgelopen en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van die [naam1], zoals dat verzoek is gedaan op 9 januari 2004, voorwaardelijk herhaald, in dier voege dat hij het hof heeft verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen wanneer het hof overweegt de verklaringen van die [naam1] tot het bewijs te bezigen op grond dat zulk onderzoek in het belang van de verdediging en noodzakelijk is.
Dienaangaande verwijst het hof naar hetgeen ter terechtzitting van 2 april 2004 is overwogen. Dat de verdediging zich met de door het hof voor de afwijzing van het verzoek aangevoerde gronden niet kan verenigen neemt het hof voor kennisgeving aan. Hetgeen de verdediging voorts nog - naast de al eerder gestelde feiten en omstandigheden die twijfel zouden moeten doen rijzen omtrent de waarnemings- en geheugenfuncties van de getuige [naam1] - heeft aangevoerd leidt niet tot een andersluidend oordeel, noch tot een andersluidende motivering.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Het hof heeft tijdens de - vooral van de zijde van de verdediging - indringende, diep in de persoonlijke levenssfeer van de getuige [naam1] ingrijpende, soms zelfs intimiderende ondervraging geen waarnemingen gedaan die erop zouden kunnen duiden dat deze getuige niet in staat was waarheidsgetrouw te produceren wat in het verleden, in het bijzonder op 21 maart 2002, heeft plaatsgevonden.
Naar 's hofs oordeel bestaat derhalve ook thans geen enkele noodzaak voor een deskundigenonderzoek als door de verdediging verzocht.
De raadsman van de verdachte heeft voorts bij pleidooi het verzoek om de getuigen V. [naam2], S. [naam3], S. [naam4], I. [naam5] en Z. [naam6] door de rechter-commissaris te laten horen, zoals dat verzoek is gedaan op 9 januari 2004, voorwaardelijk herhaald, in dier voege dat hij het hof heeft verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en die getuigen te laten horen wanneer het hof de inhoud van de verklaringen van die getuigen betwist of betwijfelt, welk verzoek de raadsman doet op grond dat deze verklaringen de stelling van de verdachte, dat hij ten tijde van het tenlastegelegde feit in Hongarije was, kunnen ondersteunen.
Dienaangaande overweegt het hof dat de verdediging in de gelegenheid is geweest de betreffende getuigen, al dan niet door tussenkomst van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Rotterdam, te ondervragen. Zij hebben ieder voor zich uitvoerig verklaard over wat zij zich nog ten aanzien van de contacten met de verdachte op of omstreeks de datum waarop het tenlastegelegde feit is gepleegd herinneren. De verdediging heeft op geen enkele wijze aangegeven welke nadere vragen aan deze getuigen zouden moeten worden gesteld.
Nu de getuigen voorafgaande aan hun verhoor in Hongarije zijn gewezen op de wettelijke consequenties van het afleggen van valse getuigenissen, vermag het hof niet in te zien welk verdedigingsbelang door het achterwege blijven van het (opnieuw) horen van deze getuigen zou zijn geschaad.
De (voorwaardelijke) verzoeken worden mitsdien afgewezen.
5 Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 21 maart 2002 te Ouddorp, gemeente Goedereede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd A.P. [naam1] van het leven te beroven met dat opzet en na al dan niet kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) op die [naam1] heeft afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het impliciet primair bewezenverklaarde levert op:
9 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is binnen een tijdsbestek van ongeveer twee dagen vanuit Hongarije heen en weer gereden naar de plaats delict met het enkele doel het slachtoffer A.P. [naam1] - de gewezen echtgenoot van zijn zuster M. [naam7] - van het leven te beroven door met een vuurwapen een of meer kogels op hem af te vuren. De verdachte was ervan op de hoogte dat het slachtoffer op dat moment zich alleen in zijn woning bevond. Het is je reinste toeval dat het slachtoffer het er levend van heeft afgebracht. Mede op grond van de ondervraging van het slachtoffer als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de stellige indruk gekregen dat niet alleen het incident zelf maar ook de reactie daarop door of namens de verdachte diepe sporen bij het slachtoffer hebben achtergelaten.
Het hof acht aannemelijk dat de oorsprong van deze aanslag op het leven van het slachtoffer moet worden gezocht in een langslepend en pijnlijk familieconflict, dat kennelijk zodanige vormen heeft aangenomen dat de verdachte al dan niet na overleg met de direct betrokken familieleden geen andere uitweg meer zag dan het slachtoffer te vermoorden. Indien de verdachte over de achtergronden van dit tragische familieconflict en de overwegingen die uiteindelijk tot deze aanslag op het leven van het slachtoffer hebben geleid openheid zou hebben betracht, zouden mogelijkerwijs feiten en omstandigheden aan het licht kunnen zijn gekomen die tot strafvermindering aanleiding zouden hebben kunnen geven.
De verdachte - en in zijn voetspoor zijn raadsman - heeft er evenwel voor gekozen de positie van ontkennende verdachte in te nemen en vanuit die positie met alle mogelijke middelen, waaronder de openbaring van allerlei gegevens omtrent het verleden en de persoonlijkheid van het slachtoffer, twijfel te zaaien over de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte als de schutter door het slachtoffer.
Uit deze verdedigingsstrategie blijkt in de eerste plaats dat de verdachte ook thans nog geen enkele verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen. De verdachte lijkt voorts meer compassie te hebben met de gevolgen van de vrijheidsbeneming voor hemzelf en zijn gezin dan met het leed dat door zijn laakbaar handelen het slachtoffer is aangedaan. Sterker nog, de verdachte is er niet voor teruggedeinsd het slachtoffer te demoniseren en af te schilderen als een leugenaar, als een bijzonder onbetrouwbare, agressieve en rancuneuze man, een man die niet schuwt vileine lastercampagnes te voeren, een man die leugens, bedrog, bedreiging en geweld gebruikt om te bereiken wat hij wil, en aldus nog meer zout te wrijven in reeds in het slachtoffer geslagen diepe wonden. Met deze constatering wil het hof overigens geenszins de indruk vestigen dat het de ogen sluit voor de weinig fraaie wijze waarop het slachtoffer zich in de onderhavige zaak jegens de verdachte en zijn familie heeft opgesteld.
Het hof rekent de verdachte vorenbedoelde proceshouding zwaar aan en ziet dan ook geen enkele reden om de verdachte anders te bestraffen dan de ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigt. Immers dan resteert niets anders dan de conclusie dat sprake is geweest van een koele, tevoren goed geplande afrekening binnen de familiesfeer die - gelukkig - op grond van omstandigheden geheel buiten de invloedsfeer van de verdachte gelegen niet tot het beoogde resultaat heeft geleid.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Het hof is - alles overwegende - dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een harddisk, twee adressenboekjes en elf documenten, zoals genoemd in proces-verbaal 2002088479-37, zal het hof - overeenkomstig de daartoe strekkende eis van de advocaat-generaal - de teruggave gelasten aan de verdachte.
12 Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft A.P.[naam1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 18.486,50, zijnde een bedrag van € 13.486,50 voor de geleden materiële schade en een bedrag van € 5.000,- voor de geleden immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot het gevorderde bedrag.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij A.P. [naam1] tot een bedrag van € 5.000,- voorschot voor de immateriële schade en tot een bedrag van € 10.412,50 voor de materiële schade aan het tapijt, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voor zover deze betrekking heeft op de geleden materiële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich leent voor toewijzing. Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft verklaard, alsmede op de uit het bewezenverklaarde feit voor de benadeelde partij voortgevloeide en nog voortvloeiende (psychische) gevolgen zal het hof bij wijze van voorschot een bedrag toewijzen van € 5.000,-.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten aan rechtsbijstand die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op € 325,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12 Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,- ten behoeve van het slachtoffer A.P. [naam1].
13 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte ter zake van het impliciet primair bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een harddisk, twee adressenboekjes en elf documenten, zoals genoemd in proces-verbaal 2002088479-37, aan de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij A.P. [naam1] tot een bedrag van VIJFDUIZEND euro (€ 5.000,-) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag bij wijze van voorschot en tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 325,00 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van VIJFDUIZEND euro (€ 5.000,-)
ten behoeve van het slachtoffer A.P. [naam1], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van HONDERD DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs E.P. von Brucken Fock, L.A.J.M. van Dijk en N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr Van Kuilenburg. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2004.
Mrs E.P. von Brucken Fock en N.C. van Bellen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.