ECLI:NL:GHSGR:2004:AR0669

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/03818
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-beschikking en de invloed van omzetbelasting op de waarde van onroerende zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 c.a. te Den Haag. De Staat der Nederlanden, als eigenaresse en gebruikster van het kantoorgebouw, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De waarde was vastgesteld op ƒ a per 1 januari 1995, maar na bezwaar was deze waarde verminderd tot ƒ b. De Staat der Nederlanden stelde dat bij de waardebepaling rekening gehouden moest worden met de invloed van omzetbelasting, terwijl de Inspecteur dit ontkende.

Het Hof heeft vastgesteld dat de Staat der Nederlanden de onroerende zaak niet gebruikt voor belaste prestaties en daarom niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden aangemerkt. Dit betekent dat er geen reden is om de invloed van omzetbelasting bij de waardebepaling te elimineren. Het Hof heeft het beroep van de Staat der Nederlanden ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de heffingsambtenaar in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een ondernemer in het belastingrecht en hoe deze van invloed is op de waardering van onroerende zaken. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat gebruikelijk is in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
31 augustus 2004
nummer BK-02/03818
UITSPRAAK
op het beroep van de Staat der Nederlanden tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen beschikking.
1. Beschikking en bezwaar
1.1 Ten aanzien van belanghebbende als genothebbende krachtens eigendom is bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 c.a. te Den Haag, voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ a per 1 januari 1995 (hierna: de waardepeildatum).
1.2 Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar zijn de bezwaren bij uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard en is de waarde verminderd tot op ƒ b.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 218. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Partijen hebben ingevolge een door het Hof ter zitting tot hen gericht verzoek, verduidelijkt bij brieven aan partijen van 28 november 2003, als aanvulling op het ter zitting verhandelde bij een door hen gezamenlijk ondertekende brief, gedagtekend 27 januari 2004, meegedeeld welke conclusies zij aan de door hun ingenomen standpunten verbinden. Daarna hebben zij, bij een telefonisch contact met de griffier, elk desgevraagd te kennen gegeven het Hof toestemming te verlenen om zonder een nadere mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is eigenaresse en gebruikster van de onroerende zaak a-straat 1 c.a. te Den Haag (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een kantoorgebouw gelegen in (. . .). Het is in gebruik als kantoorruimte voor ambtenaren van een ministerie (. . .).
3.2 De onroerende zaak is omstreeks 19-- gebouwd en is in 19-- in gebruik genomen.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is, blijkens de in hun gezamenlijke brief van 27 januari 2004 en de daarbij behorende bijlage, uitsluitend nog in geschil of bij de waardebepaling invloed van omzetbelasting moet worden geëlimineerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2 Ten aanzien van de vast te stellen waarde zijn partijen het in zoverre eens dat elke partij, voor het geval deze in het ongelijk wordt gesteld, subsidiair de conclusie van de wederpartij deelt.
4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot op ƒ c.
5.2 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverlaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 De Staat der Nederlanden is eigenaresse en gebruikster van de onderhavige onroerende zaak, die in 19-- in gebruik is genomen.
6.2 Zij kan - reeds omdat vaststaat dat zij de onroerende zaak niet gebruikt voor belaste prestaties - niet worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de omzetbelasting die aan haar in rekening wordt gebracht ter zake van aan haar verrichte leveringen en verleende diensten in aftrek kan brengen op door haar verschuldigde omzetbelasting.
6.3 Derhalve is er geen reden om invloed van omzetbelasting bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak te elimineren. Het Hof verwerpt het andersluidende standpunt van belanghebbende.
6.4 Voor dit geval staat tussen partijen vast dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op ƒ b, hetgeen inhoudt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verkaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 31 augustus 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto)
(Schuurman)
Aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.