ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3095

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
465-R-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Duindam
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in een voorziening voor pleegzorg en de beoordeling van de ouders' opvoedcapaciteiten

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [kind], die onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg. De ouders van [kind] hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam aangevochten, waarin de uithuisplaatsing van [kind] werd verlengd. De ouders stellen dat hun thuissituatie is verbeterd en dat zij in staat zijn om de zorg voor [kind] weer op zich te nemen. Jeugdzorg daarentegen betwist dit en stelt dat [kind] intensieve begeleiding nodig heeft die de ouders niet kunnen bieden.

Tijdens de behandeling van de zaak op 8 september 2004 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en heeft Jeugdzorg zich laten vertegenwoordigen door een medewerker. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders inmiddels een stabiele leefomgeving kunnen bieden, mede doordat hun andere kind, [kind 2], weer bij hen is teruggeplaatst. De ouders hebben aangegeven dat zij openstaan voor vrijwillige begeleiding en dat de hulp van de gezinsvoogdij-instelling naar tevredenheid verloopt.

Het hof heeft geoordeeld dat de ouders voldoende structuur kunnen bieden voor de verzorging en opvoeding van [kind]. Het hof heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en heeft de bestreden beschikking vernietigd. De machtiging tot uithuisplaatsing is ingetrokken, en het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders hebben daarmee hun verzoek om de uithuisplaatsing van [kind] te beëindigen, toegewezen gekregen.

Uitspraak

Uitspraak : 22 september 2004
Rekestnummer : 465-R-04
Rekestnr. rechtbank : 203709/F2 RK 03-3081
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
1. [appellant],
en
2. [appellant],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
procureur mr. W. Taekema,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP
De ouders zijn op 19 mei 2004 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 24 februari 2004.
Jeugdzorg heeft op 7 juli 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 29 juni 2004 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 28 juli 2004 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 8 september 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. L. Danielse en namens Jeugdzorg: de heer J.C.J. van Gammeren.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De moeder heeft het gezag over de minderjarig[kind]kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind].
[kind] is tot 12 december 2004 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg.
Op 15 september 2003 heeft Jeugdzorg de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam verzocht om een spoedmachtiging voor de uithuisplaat-sing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een voorziening voor opvoeding en verzorging voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 16 september 2003 is Jeugdzorg gemachtigd om [kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een voorziening voor opvoeding en verzorging voor de duur van veertien dagen en is de behandeling voor het overige aangehouden. Bij de opvolgende beschikking van 25 september 2003 is de duur van deze machtiging verlengd tot 12 december 2003.
Op 2 oktober 2003 heeft Jeugdzorg de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een voorziening voor opvoeding en verzorging te verlengen voor de periode van een jaar.
Bij tussenbeschikking van 4 december 2003 heeft de kinderrechter de machtiging van Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van [kind] in een tehuis voor verzorging en opvoeding verlengd voor de periode van 12 december 2003 tot 12 maart 2004.
Bij de opvolgende - bestreden - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging van Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg, gevolgd door een tehuis voor opvoeding en verzorging, De Maasstad, verlengd voor de periode van 12 maart 2004 tot 12 december 2004.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [kind] voor de periode van 12 maart 2004 tot 12 december 2004 in een voorziening voor pleegzorg, gevolgd door een tehuis voor opvoeding en verzorging.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidende verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de uithuisplaatsing van [kind], alsnog wordt afgewezen. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
3. De ouders betwisten dat er geen sprake is van een gestructureerde opvoedingssituatie, waarin [kind] niet teruggeplaatst zou kunnen worden. Zij voeren daartoe aan dat de thuissituatie inmiddels dusdanig is veranderd, dat zij thans [kind] een stabiele leefomgeving kunnen bieden. Inmiddels is het andere minderjarige kind van de ouders, dochtertje [kind 2], weer teruggeplaatst bij de ouders en gaat het heel goed met haar. De ouders stellen dat zij met hulp van de gezinsvoogdij-instelling heel goed in staat zijn om de zorg voor [kind] weer op zich te nemen. Zij menen dan ook dat de verlenging van de machtiging van uithuisplaatsing niet in het belang is van [kind].
4. Jeugdzorg betwist dat er een basis is waarop [kind] weer teruggeplaatst zou kunnen worden. Jeugdzorg voert hiertoe aan dat [kind] een intensieve en gestructureerde begeleiding nodig heeft, die de ouders hem waarschijnlijk niet kunnen bieden. De terugplaatsing van [kind 2] bij de ouders is niet maatgevend, daar [kind 2] een veel minder beschadigd kind is dan [kind] en veel minder zorg en aandacht nodig heeft, aldus Jeugdzorg. Jeugdzorg meent dan ook dat het in het belang van [kind] is dat de uithuisplaatsing in een gespecialiseerd pleeggezin voor zwakbegaafde kinderen in stand blijft. Hoewel het doel van de uithuisplaatsing is een plaatsing in een tehuis voor opvoeding en verzorging, heeft Jeugdzorg geconcludeerd dat [kind] zich beter zal kunnen ontwikkelen in een gestructureerd gezin.
5. Het hof oordeelt als volgt. Tot uithuisplaatsing wordt slechts overgegaan als dit noodzakelijk is in, onder andere, het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De maatregel is bedoeld om de band tussen de ouders en het kind te versterken, te verbeteren of te herstellen. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de thuissituatie bij de ouders thans is gestabiliseerd. De moeder heeft verklaard dat zij de huishoudelijke taken op zich neemt en de vader heeft verklaard dat hij de financiën regelt. Daarnaast hebben de ouders verklaard dat hun onderlinge relatie goed is. Verder is het hof gebleken dat de ouders openstaan voor vrijwillige begeleiding. Zo hebben zij reeds hulp van de gezinsvoogdij-instelling, hetgeen volgens de ouders naar tevredenheid verloopt. Voorts is het hof van oordeel dat Jeugdzorg niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gedrag van [kind] dusdanig onhandelbaar is, dat de ouders dat niet aan zouden kunnen. Het hof is dan ook van oordeel dat de ouders thans voldoende structuur kunnen bieden om de verzorging en opvoeding van [kind] weer op zich te nemen.
6. Uit het voorgaande volgt dat het inleidende ver-zoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg, gevolgd door een tehuis voor opvoeding en verzorging, alsnog moet wor-den afge-we-zen. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd en het hof zal opnieuw recht doen als hieronder vermeld.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-kende:
trekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg in met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Duindam en Verbeek, bijge-staan door mr. Vermaas als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 22 september 2004.