ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3097

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
152-D-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • T. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbijdrage ten laste van de man ten behoeve van zijn minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage die de man moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind. De Regionale Sociale Dienst had eerder een verzoek ingediend om de verhaalsbijdrage vast te stellen, omdat de man niet had voldaan aan zijn verplichtingen om financiële informatie te verstrekken. De rechtbank had eerder de verhaalsbijdrage afgewezen, maar het hof oordeelde dat de man geacht kan worden de verzochte bijdrage van € 470,15 per maand te kunnen voldoen. De man had geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen ter zitting, waardoor de rechtbank niet alle relevante gegevens had kunnen meenemen in haar beslissing. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de verhaalsbijdrage vast op het door de Regionale Sociale Dienst verzochte bedrag, met ingang van 1 februari 2003, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw voortduurt. Tevens werd bepaald dat de man wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat hij in verzuim is.

Uitspraak

Uitspraak : 22 september 2004
Rekestnummer : 152-D-04
Rekestnr. rechtbank : FA RK 03-8148
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
De Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden,
domicilie kiezende ten kantore van de Regionale Sociale Dienst te Gorinchem,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Regionale Sociale Dienst,
gemachtigde: mr. J.G.H. Hartwijk,
tegen
[verweerder],
wonende te Apeldoorn,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP
De Regionale Sociale Dienst is op 16 februari 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 19 november 2003.
Namens de man is geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de Regionale Sociale Dienst zijn bij het hof op 14 juni 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 juli is de zaak mondeling behandeld. Verschenen is namens de Regionale Sociale Dienst mr. J.G.H. Hartwijk. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, noch in persoon noch bij monde van een procesvertegenwoordiger versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man heeft een duurzame relatie gehad met [x], verder: de vrouw. Uit deze relatie is op [geboortedatum] [kind]de minderjarige [kind], verder [kind]. De man heeft [kind] op [datum] erkend. Sinds het uiteengaan van de man en de vrouw verblijft [kind] bij de vrouw.
Bij beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 2 september 1998 is ten laste van de man een kinderalimentatie bepaald van ƒ 250,- (€ 113,45) per maand met ingang van 1 juli 1998. De man heeft in deze procedure geen verweer gevoerd.
De Regionale Sociale Dienst verleent sinds 5 november 1997 bijstand – naar de norm van een alleenstaande ouder - aan de vrouw.
Bij (niet aan het hof overgelegd) besluit van 29 januari 1999 heeft de Regionale Sociale Dienst de door de man te betalen verhaalsbijdrage op grond van zijn toenmalige financiële en maatschappelijke situatie vastgesteld op nihil.
Bij brief van 20 december 2002 heeft de Regionale Sociale Dienst de man verzocht inlichtingen te verstrekken, zodat de verhaalsbijdrage opnieuw zou kunnen worden vastgesteld. De man heeft aan het verzoek van de Sociale Dienst niet voldaan.
Bij brief van 14 januari 2003 is de man nogmaals in de gelegenheid gesteld relevante financiële gegevens te verstrekken, waarbij de Regionale Sociale Dienst heeft meegedeeld dat zij bevoegd is de ver-haalsbijdrage ambtshalve vast te stellen op de volledige bruto bij-stands-kosten, indien de man de gevraagde inlichtingen niet zou verstrekken. De man heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij verhaalsbesluit van 29 januari 2003 heeft de gemeente de man meegedeeld de verhaalsbijdrage ambtshalve te hebben vastgesteld op € 470,15 per maand met ingang van 1 februari 2003 en zoveel meer of minder als de kosten van bijstand nadien zullen gaan bedragen.
De man heeft de verhaalsbijdrage, ondanks aanmaning door de Regionale Sociale Dienst, niet voldaan, waarna de Regionale Sociale Dienst op 21 augustus 2003 heeft besloten tot verhaal in rechte.
Op 11 september 2003 heeft de Sociale Dienst de rechtbank te Dordrecht verzocht de verhaalsbijdrage ten laste van de man met ingang van 1 maart 2003 te bepalen op € 470,15 per maand, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw - mede ten behoeve van [kind] - voortduurt. Voorts heeft de Sociale Dienst verzocht te bepalen dat de man in het geval van niet-tijdige betaling wettelijke rente kan worden berekend vanaf het moment waarop hij in verzuim is.
De man heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de Regionale Sociale Dienst afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verhaalsbijdrage ten laste van de man ten behoeve van zijn minderjarige kind [kind].
2. De Regionale Sociale Dienst verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man over de periode vanaf 1 februari 2003 ten behoeve van [kind] een aanvullende verhaalsbijdrage verschuldigd is, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de datum van de door het hof te geven beschikking en zolang de bijstandsverlening zal voortduren. Voorts is verzocht te bepalen dat in het geval van niet-tijdige betaling wettelijke rente kan worden berekend vanaf de datum dat de man in verzuim is. Ter zitting van het hof heeft de Regionale Sociale Dienst haar petitum verduidelijkt in die zin dat zij verzoekt de verhaalsbijdrage te bepalen op een bedrag van € 470,15 per maand en voorts aangegeven dat zij aan haar verzoek artikel 98 lid 2 sub b van de Algemene Bijstandswet ten grondslag heeft gelegd. De man heeft geen verweer gevoerd.
3. Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in werking getreden en de Algemene Bijstandswet, ingevolge artikel 2 van de Invoeringswet WWB (hierna: de Invoeringswet), ingetrokken. Artikel 1 van het Besluit van 10 oktober 2003 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de WWB en van de Invoeringswet bepaalt dat de artikelen 56, 61 en 62 van de WWB in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Ingevolge artikel 13 van de Invoeringswet kunnen tot het tijdstip waarop voornoemde drie artikelen in werking treden de kosten van bijstand worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene Bijstandswet. Nu de artikelen 56, 61 en 62 van de WWB nog niet in werking zijn getreden, zal het hof op grond van voornoemde artikelen van de Algemene Bijstandswet (hierna: ABW) oordelen.
4. Het hof oordeelt als volgt. Bij beschikking van 2 september 1998 is, op verzoek van de vrouw, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] bepaald op ƒ 250,- (€ 113,45) per maand. De man had geen verweerschrift ingediend en is ook niet ter zitting van de rechtbank verschenen. De rechtbank heeft derhalve bij het bepalen van de kinderalimentatie geen rekening kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen. De Regionale Sociale Dienst kan derhalve op grond van artikel 98 lid 2 sub b ABW aan de rechter verzoeken een verhaalsbedrag vast te stellen in afwijking van de rechterlijke uitspraak van 2 september 1998.
5. De man is ingevolge artikel 101 ABW verplicht desgevraagd aan de Regionale Sociale Dienst de inlichtingen te verstrekken die voor het bepalen van het verhaalsbedrag van belang zijn. Hij heeft aan deze verplichting, hoewel daartoe meermalen verzocht, niet voldaan.
De man heeft ook in hoger beroep geen verweerschrift ingediend en is ook niet, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, ter zitting van het hof verschenen. Aan financiële gegevens van de man zijn derhalve slechts de door de Regionale Sociale Dienst overgelegde gegevens van de belastingdienst over de jaren 1999 tot en met 2000 voor handen. De Regionale Sociale Dienst heeft bij de bepaling van de hoogte van de verhaalsbijdrage rekening gehouden met een inkomen voor de man gelijk aan het gemiddelde van de jaren 1999 tot en met 2000 zoals deze uit voornoemde gegevens blijkt.
6. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man geacht kan worden de door de Regionale Sociale Dienst verzochte verhaalsbijdrage van € 470,15 per maand te kunnen voldoen. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de man aan de gemeente moet voldoen ter zake van – ten behoeve van de minderjarige [kind] - gemaakte en nog te maken kosten van bijstand, een bedrag van € 470,15 per maand met ingang van 1 februari 2003, zolang deze bijstandsverlening voortduurt en wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de man in verzuim is tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Tanja- van den Broek, bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 22 september 2004.