ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3106

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-02/04339
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Engel
  • R. van Riel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten bij niet tijdig verstrekken van informatie door belanghebbende in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 augustus 2004, ging het om een beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2000. Belanghebbende had in zijn aangifte een belastbaar inkomen van ƒ 41.809 aangegeven, waarbij hij een bedrag van ƒ 16.113 als aftrekpost voor de eigen woning had opgevoerd. De Inspecteur verzocht herhaaldelijk om nadere informatie over de inkomsten uit de eigen woning, maar belanghebbende verstrekte deze informatie niet tijdig. Dit leidde tot een aanslag die door belanghebbende werd bestreden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2004, waar de Inspecteur niet aanwezig was, werd de zaak besproken. Belanghebbende stelde dat de verzoeken om informatie onnodig waren en dat hij onheus was behandeld door de Belastingdienst. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de proceskostenvergoeding niet aan de orde kon zijn, omdat belanghebbende niet bereid was om de gevraagde bewijsstukken te overleggen.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende verwijtbaar had gehandeld door niet tijdig de gevraagde informatie te verstrekken. Daarom was er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Het beroep werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak werd vernietigd, en de aanslag werd gehandhaafd zoals die luidde na de beschikking van 4 november 2003, waarbij het belastbare inkomen op ƒ 41.708 werd vastgesteld. Tevens werd de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd mondeling gedaan, met de mogelijkheid voor partijen om binnen vier weken een schriftelijke uitspraak aan te vragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
vijfde enkelvoudige belastingkamer
17 augustus 2004
nummer BK-02/04339
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 augustus 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen de heer A en de heer B namens belanghebbende. Van de zijde van de Inspecteur is niemand verschenen. Bij brief van 30 juni 2004 heeft de Inspecteur aangegeven niet bij de mondelinge behandeling van het beroep aanwezig te zullen zijn. Hij heeft daarbij niet om uitstel van de zitting gevraagd.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- handhaaft de aanslag zoals die luidt na de onder 7 genoemde beschikking, en
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. In zijn aangifte voor het jaar 2000 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 41.809 aangegeven. Daarbij heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 16.113 opgevoerd als aftrekpost in verband met de eigen woning. Naar aanleiding daarvan verzoekt de Inspecteur om nadere informatie met betrekking tot de inkomsten uit eigen woning. Ondanks herhaald verzoek blijft belanghebbende in gebreke de gevraagde informatie te verstrekken. Bij brief van 9 april 2002 stelt de Inspecteur belanghebbende op de hoogte van zijn voornemen tot afwijken van de aangifte. Met dagtekening 24 april 2002 wordt de aanslag opgelegd. Belanghebbende maakt hiertegen bezwaar. Van de zijde van de Inspecteur wordt daarop nogmaals om nadere informatie verzocht. Na het uitblijven van het verstrekken daarvan door belanghebbende heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
2. Bij brief van 28 oktober 2002 komt belanghebbende in beroep tegen de bestreden uitspraak. Bij het beroepschrift heeft belanghebbende de akte van de aankoop en financiering van de betreffende woning gevoegd, hetgeen voor de Inspecteur aanleiding is de door belanghebbende geclaimde rente- en kosten van de hypotheek te accepteren en het belastbare inkomen vast te stellen op het door belanghebbende aangegeven bedrag ad ƒ 41.809. Met dagtekening 4 november 2003 heeft de vermindering plaatsgevonden en is het belastbare inkomen zelfs nog lager vastgesteld en wel op ƒ 41.708. Voorts verzoekt de Inspecteur belanghebbende het beroep in te trekken. Belanghebbende geeft aan slechts bereid te zijn het beroep in te trekken indien bevestigd wordt dat hij in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten.
3. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4. Belanghebbende heeft - zakelijk weergegeven - het volgende gesteld. De door de Inspecteur herhaalde verzoeken omtrent het verstrekken van informatie zijn volstrekt onnodig geweest. Uit de reeds ter beschikking gestelde informatie was het mogelijk de aangifte op juiste wijze te beoordelen. Voorts is naar aanleiding van de vragenbrieven meerdere malen het aankoopbedrag van de woning en het hypotheekbedrag genoemd. Belanghebbende is van mening onheus te zijn bejegend door de Belastingdienst, hetgeen hem ertoe heeft aangezet diverse klachten bij verschillende instanties in te dienen.
5. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en zich op het standpunt gesteld dat een proceskostenvergoeding niet aan de orde kan zijn aangezien belanghebbende zowel in de aanslagregelende fase als in de bezwaarfase op geen enkel moment genegen is geweest om bewijsstukken voor de geclaimde aftrekpost te overleggen. Een beroepsprocedure was onnodig geweest indien belanghebbende bereid was geweest de verzochte informatie te verstrekken.
6. Ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is het Hof bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In het onderhavige geval heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel verwijtbaar gehandeld door niet dan wel niet tijdig de hem verzochte informatie te verstrekken. Derhalve acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep in zoverre gegrond is dat het belastbare inkomen overeenkomstig de verminderingsbeschikking van 4 november 2003 dient te worden vastgesteld op ƒ 41.708.
8. Aan belanghebbende dient het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Engel. De beslissing is op 17 augustus 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van Riel)
(Engel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.
??
nummer BK-02/04339 blz. 4/4