parketnummer 1200693603
datum uitspraak 4 oktober 2004
verstek
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 21 januari 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 september 2004.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde is tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren opgelegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair: Poging tot doodslag.
2: Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal mr. Geradts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren zal worden opgelegd, verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden is geweest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft na het nuttigen van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol met zijn auto over een kampeerterrein gereden. Tijdens deze rit is hij over een tent gereden ten gevolge waarvan één van de inzittenden van die tent drie ribben heeft gebroken. Dat deze autorit geen fatale gevolgen voor dit slachtoffer of een van de andere campingbewoners heeft gehad, is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes toedoen te danken geweest. Een delict als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt bij de direct betrokkenen doorgaans langdurige psychische schade teweeg.
Het hof is van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Het hof is van oordeel dat daarnaast -mede vanuit het oogpunt van bescherming van de verkeersveiligheid- een forse ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geboden is.
10. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [naam], [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de
verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van 122,05.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van 122,05.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij Habel, tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voorts heeft hij gevorderd dat de verdachte de verplichting tot betaling aan de staat tot dat bedrag ten behoeve van het slachtoffer zal worden opgelegd, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal dient te worden vervangen door hechtenis voor de tijd van twee dagen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11. Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 122,05 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeel[naam].
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWAALF MAANDEN.
Beveelt dat een op ZES MAANDEN bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van TWEE JAREN aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte terzake van feit 2 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van DRIE JAREN.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden is geweest.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam], [adres], tot het gevorderde bedrag van ? 122,05 (HONDERDENTWEEENTWINTIG EURO EN VIJF EUROCENT)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke
kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 122,05 (HONDERDENTWEEENTWINTIG EURO EN VIJF EUROCENT) ten behoeve van de benadeelde partij [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van TWEE DAGEN.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Van der Putten-Göbbels en Kramer, in bijzijn van de griffier mr. Nillesen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 oktober 2004.