ECLI:NL:GHSGR:2004:AR3830

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
92-R-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Verbeek
  • A. Duindam
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor [benadeelde partij 1]. De verzoekers, bestaande uit [appellant 4] en [A], hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in Rotterdam, die op 27 oktober 2003 de Stichting Herman Frantsenhuizen tot bewindvoerder had benoemd en [benadeelde partij 3] tot mentor. De verzoekers stelden dat de benoeming van de stichting niet in het belang van [benadeelde partij 1] was, die als gevolg van haar geestelijke gesteldheid niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Tijdens de zitting heeft de advocaat van [benadeelde partij 1] verklaard dat zij de voorkeur heeft voor [appellant 4] en [A] als bewindvoerder en mentor. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gegronde redenen zijn om af te wijken van deze voorkeur, en dat de stichting, gezien de onderlinge samenhang met de zusterstichting, niet in aanmerking komt voor benoeming van een mentor. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en [appellant 4] benoemd tot bewindvoerder en [A] tot mentor. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Uitspraak : 1[2] oktober 2004
Rekestnummer : 92-R-04
Rekestnr. rechtbank : VZ VERZ 0[2]-537
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
1. [appellant 1]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 1],
2. [appellant 2]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 2],
3[[appellant 3]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 3],
4. [appellant 4]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 4],
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
verzoekers in hoger beroep,
procureur: mr. D.F.J. Sol-Thoolen.
Belanghebbenden zijn:
1. [benadeelde partij 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [benadeelde partij 1],
procureur: mr. C.L. Koets-Bolhuis,
2. [benadeelde partij 2]
verweerder in hoger beroep,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [[benadeelde partij 2]
procureur: mr. P.A.M. Perquin,
3. [benadeelde partij 3],
in deze zaak woonplaats hebbende te [woonplaats],
hierna te noemen: [benadeelde partij 3],
4. [benadeelde partij 4],
in deze zaak woonplaats hebbende te [woonplaats],
hierna te noemen: [benadeelde partij 4].
PROCESVERLOOP
Verzoekers zijn op 26 januari 2004 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam, vestiging Schiedam, van 27 oktober 2003.
[[benadeelde partij 2]] heeft op 30 juni 2004 een verweerschrift ingediend.
Op 29 juni 2004 is [benadeelde partij 1] ter plaatse van het Arbeidscentrum De Boei te [woonplaats] gehoord door de raadsheer-commissaris, in bijzijn van de griffier, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Van de zijde van verzoekers zijn bij het hof op 19 april 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 september 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [appellant 4] en [appellant 3], bijgestaan door hun procureur, [[benadeelde partij 2]], bijgestaan door zijn procureur, alsmede mr. C.L. Koets-Bolhuis, procureur van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4], bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Moree. Verder waren ter zitting aanwezig mevrouw [mevrouw A], mevrouw [Y] en mevrouw M. de Graaf van de Sociaal Pedagogische Dienst MEE Zuid-Holland Noord. [appellant 1] en [appellant 2] zijn, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
Ter zitting heeft de procureur van appellanten een kopie van het inleidend verzoek overgelegd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende vast.
Op 3 juni 2003 hebben [appellant 4] en zijn echtgenote [mevrouw A], verder te noemen: [A], de kantonrechter te Schiedam verzocht een of meer van de goederen, die aan [benadeelde partij 1], geboren op 25 februari 1961, als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, onder bewind te stellen, met benoeming van [A] tot bewindvoerder en [appellant 4] tot medebewindvoerder. Daarnaast is voorgesteld om [A] tot mentor te benoemen.
Bij de bestreden beschikking van 27 oktober 2003 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [benadeelde partij 1] als rechthebbende, om reden dat zij als gevolg van haar geestelijke gesteldheid niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Bij die beschikking heeft de kantonrechter de Stichting Herman Frantsenhuizen, verder te noemen: de stichting, tot bewindvoerder benoemd. Mevrouw [benadeelde partij 3], personeelslid van de stichting Herman Frantsenhuizen III is als mentor benoemd.
ONTVANKELIJKHEID
Uit artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijkt dat slechts de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden hoger beroep kunnen instellen. Nu [appellant 1] en [appellant 2] in eerste aanleg niet zijn verschenen, zijn zij niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de benoeming van de stichting tot bewindvoerder en de benoeming van [benadeelde partij 3] tot mentor.
2. Verzoekers verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat tot bewindvoerder wordt benoemd [appellant 4] en tot mentor [A]. [[benadeelde partij 2]] bestrijdt hun beroep.
3. Verzoekers stellen dat het niet in het belang van [benadeelde partij 1] is dat de stichting tot bewindvoerder en [benadeelde partij 3] tot mentor is benoemd. Zij stellen dat [appellant 4] en [A] [benadeelde partij 1] sinds haar verblijf in het Herman Frantsenhuis hebben verzorgd. Zij zijn altijd erg betrokken geweest bij [benadeelde partij 1]. Volgens verzoekers heeft de stichting geen oog voor de belangen van [benadeelde partij 1]. Voorts stellen verzoekers dat de uitspraak van de kantonrechter niet geheel zorgvuldig tot stand gekomen is. Er is volgens verzoekers sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Verzoekers voeren hiertoe aan dat zij niet steeds in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op uitlatingen van de wederpartij, noch zijn zij uitgenodigd voor alle zittingen die bij de kantonrechter hebben plaatsgevonden. Verder stellen verzoekers dat de stichting sinds de uitspraak van de kantonrechter het contact tussen [appellant 4] en [A] enerzijds en [benadeelde partij 1] anderzijds probeert te belemmeren. Zij vinden dit zorgwekkend. Daarnaast zetten verzoekers vraagtekens bij de juistheid van de in de Kamer van Koophandel opgenomen gegevens van de stichting. Die gegevens komen volgens verzoekers niet overeen met de feitelijke situatie. Verzoekers achten het in het belang van [benadeelde partij 1] dat iemand uit de familiekring, in het bijzonder [appellant 4] en [A], wordt benoemd tot bewindvoerder respectievelijk mentor.
4. [[benadeelde partij 2]] maakt bezwaar tegen een benoeming van [appellant 4] tot bewindvoerder en van [A] tot mentor van [benadeelde partij 1]. Hij voert daartoe aan dat hij vreest dat [appellant 4] en [A] [benadeelde partij 1], vanwege hun conflicten met de stichting, zullen overplaatsen naar een ander gezinsvervangend huis. [[benadeelde partij 2]] acht dit niet in het belang van [benadeelde partij 1]. Bovendien heeft hun moeder hem op haar sterfbed verzocht goed voor [benadeelde partij 1] te zorgen en haar niet uit het Frantsenhuis weg te halen. Voor zover dit hof mocht overwegen dat het bewindvoerder- en mentorschap in de familie gehouden moet worden, verzoekt [[benadeelde partij 2]] hem te benoemen. [[benadeelde partij 2]] stelt dat hij en zijn echtgenote [benadeelde partij 1] regelmatig bezoeken en bovendien heeft hij een goed contact met de stichting.
5. Het hof oordeelt als volgt. In de artikelen 435 lid 3 en 452 lid 3 Boek 1 Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder respectievelijk de mentor, de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende volgt, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten. Ter zitting heeft de advocaat van [benadeelde partij 1] verklaard dat [benadeelde partij 1] de uitdrukkelijke wens heeft geuit dat [appellant 4] en [A] voor haar zullen zorgen. De vrees van [[benadeelde partij 2]] dat [appellant 4] en [A] [benadeelde partij 1] zullen overplaatsen naar een ander gezinsvervangend huis, is gemotiveerd betwist door [appellant 4] en [A]. Desgevraagd heeft [[benadeelde partij 2]] ter zitting zijn verweer op dit punt ingetrokken. Voorts heeft de stichting ter zitting verklaard dat zij, in geval [appellant 4] en [A] worden benoemd, in het belang van [benadeelde partij 1] de communicatie met hen zal openhouden. Ter zitting is verder niet van andere omstandigheden gebleken die zich tegen een benoeming van [appellant 4] en [A] verzetten. Het hof acht het op grond van het voorgaande dan ook in het belang van [benadeelde partij 1] dat [appellant 4] tot bewindvoerder wordt benoemd en [A] tot mentor.
Het hof merkt ten overvloede op dat op grond van artikel 452 lid 6 sub e Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, personen die behoren tot het personeel van de instelling waar de betrokkene verblijft, niet in aanmerking kunnen komen voor benoeming tot mentor en dat de kantonrechter derhalve ten onrechte tot benoeming van [benadeelde partij 3] tot mentor is overgegaan. Hieraan doet niet af dat zij een formeel dienstverband bij een zusterstichting, te weten Stichting Herman Frantsenhuizen III, heeft en dat [benadeelde partij 1] wordt verzorgd in een woonvoorziening welke valt onder Stichting Herman Frantsenhuizen. Gezien de onderlinge samenhang van de stichtingen en de gevoerde directies, dienen de stichtingen in dit specifieke geval te worden vereenzelvigd.
6. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van [appellant 4] en [A] alsnog moet worden toegewezen. De overige grief behoeft derhalve geen bespreking meer. Het hof acht gelet op de aard van de zaak termen aanwezig om deze beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart [appellant 1] en [appellant 2] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het onderworpen, en in zover-re opnieuw beschik-kende:
benoemt [[[benadeelde parij 2] tot bewindvoerder over de bij beschikking van de kantonrechter te Schiedam van 27 oktober 2003 onder bewind gestelde goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [benadeelde partij 1];
benoemt [mevrouw A] tot mentor over [benadeelde partij 1];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Verbeek, Duindam en Labohm bijge-staan door mr. Vermaas als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 13 oktober 2004.