ECLI:NL:GHSGR:2004:AR4588

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
335-R-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • J. Duindam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overeenkomst inzake kinderalimentatie tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er tussen de vader en de moeder een overeenkomst is gesloten met betrekking tot de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam, stelde dat er een overeenkomst was waarin hij maandelijks een vast bedrag aan kinderalimentatie zou betalen, aangevuld met variabele kosten. De moeder had daarentegen gesteld dat er geen duidelijke overeenkomst was en dat de alimentatie moest worden aangepast.

Het hof heeft de grieven van de vader beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van een overeenkomst, zoals door de vader was gesteld. De moeder had in haar verzoekschrift aangegeven dat de vader incidentele kosten voor het kind op zich nam en dat zij de maandelijkse bijdrage wilde herzien. Het hof concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen overeenkomst was en dat de alimentatie moest worden aangepast.

De vader had verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 384,- per maand, terwijl de moeder in incidenteel hoger beroep vroeg om een verhoging naar € 880,- per maand. Het hof oordeelde dat de moeder niet had aangetoond dat er sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigde. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af, waarmee de oorspronkelijke overeenkomst tussen de ouders in stand bleef.

Uitspraak

Uitspraak : 27 oktober 2004
Rekestnummer : 335-R-04
Rekestnr. rechtbank : 197657/F1 RK 03-1807
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens inciden-teel verzoe-kster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. L.M. Bruins.
PROCESVERLOOP
De vader is op 8 april 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 8 januari 2004.
De moeder heeft op 13 juli 2004 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vader heeft op 4 augustus 2004 een verweerschrift op het incidentele appèl ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 april 2004 en 14 september 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 september 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, advocaat te Rotterdam, en de moeder, bijgestaan door mr. D.S. Lösing, advocate te Rotterdam. De hierna te noemen minderjarige [kind] heeft ondanks uitnodiging daartoe van het hof niet schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder hebben van 1984 tot 1988 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] is geboren de minderja-rige: [kind], hierna te noemen: [kind]. De vader heeft [kind] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over haar.
Bij verzoekschrift van 12 juni 2003 heeft de moeder de rechtbank te Rotterdam verzocht – uitvoerbaar bij voorraad – de aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader met ingang van 12 juni 2003 vast te stellen op € 815,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans te bepalen op een bedrag dat de rechtbank redelijk en billijk acht. De vader heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie met ingang van 8 januari 2004 bepaald op € 815,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend. Daarbij is de wijziging uitgesloten die genoemde kinderalimentatie ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering over het komende jaar kan of zal ondergaan en is verstaan dat die bijdrage overigens jaarlijks met ingang van 1 januari aan indexering onderhevig is.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2004 wordt vastgesteld op € 384,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel hoger beroep, rekening houdend met een gewijzigde behoefte van [kind] van totaal € 1.036,42 per maand, de vader te veroordelen om met ingang van 16 juni 2004 aan de moeder een kinderalimentatie te betalen van € 880,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans te bepalen op een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht. De vader verzet zich daartegen.
3. De eerste grief van de vader luidt:
“ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat (....) partijen geen overeenkomst (overeenstemming) hebben met betrekking tot een vast totaal maandelijks bedrag aan kinderalimentatie, doch dat per maand en per evenement overeengekomen wordt welke bijdrage de vader ten behoeve van het kind voldoet”.
Grief 2 luidt:
“ten onrechte heeft de rechtbank overwogen voor zover deze maandelijkse en variabele bijdrage gezien zou kunnen worden als een overeenkomst (overeenstemming) in het verleden, deze echter van beperkte duur zijn geweest”.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Of er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen is afhankelijk van hetgeen partijen hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaring hebben mogen afleiden. De vader heeft gesteld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen terzake de kinderalimentatie inhoudende dat de vader maandelijks een vast bedrag zou voldoen en dat hij daarnaast in overleg met de moeder een aantal variabele kosten ten behoeve van het kind zou voldoen. Voorts heeft de vader gesteld dat partijen in 2000 nader met elkaar zijn overeengekomen dat de vader een gedeelte van het vaste bedrag rechtstreeks aan het kind zou voldoen.
Het hof is van oordeel dat reeds uit de punten 6 tot en met 11 van het inleidend verzoekschrift van de moeder volgt dat er tussen partijen een overeenkomst is gesloten terzake van de kinderalimentatie zoals door de vader is gesteld. De moeder stelt onder meer in punt 10: ”naast de genoemde bedragen die de vader thans ten behoeve van het kind voldoet neemt hij diverse incidentele kosten voor zijn rekening.”
In punt 11 stelt de moeder zelf dat zij opnieuw de maandelijkse bijdrage wenst vast te stellen, waarbij de overige incidentele kosten die de vader voldoet worden verdisconteerd.
Het hof leest in de stelling van de moeder dat zij een wijziging van de overeenkomst wenst terzake van de overeengekomen kinderalimentatie zoals door de vader gesteld. De grieven vermeld onder 1 en 2 van het beroepschrift van de vader treffen doel.
5. De moeder heeft voor het eerst in punt 18 van haar verweerschrift in hoger beroep subsidiair gesteld dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof is rechtens relevant of op het moment van het sluiten van de overeenkomst sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder geen relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geconcludeerd kan (of moet) worden dat er op het moment van het sluiten van de overeenkomst sprake was van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Voor de wanverhouding verwijst de moeder slechts naar de in de bestreden beslissing vastgestelde alimentatie. Op basis van het door de moeder gestelde feiten kan het hof niet vaststellen dat de overeenkomst is aangegaan onder grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
6. In de derde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte zijn verweer heeft verworpen dat er niet sprake is van een wijziging van omstandigheden. Op grond van artikel 1:401 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd indien zich na het sluiten van de overeenkomst een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. De moeder heeft naar het oordeel van het hof in haar inleidende verzoek geen relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geconcludeerd kan (of moet) worden dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die zich heeft voorgedaan nadat partijen met elkaar de overeenkomst terzake kinderalimentatie zijn aangegaan. Het enkele feit dat de moeder één bedrag aan kinderalimentatie wenst te verkrijgen kan niet aangemerkt worden als een wijziging van omstandigheden. Voorts heeft de moeder niet gesteld dat de vader zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst terzake van de kinderalimentatie niet naar behoren nakomt. Het feit dat de vader met de moeder wil overleggen over welke incidentele kosten moeten worden gemaakt lijkt het hof redelijk en betekent niet dat er gaan sprake is van een overeenkomst.
7. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden noch heeft de moeder aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst terzake van de kinderalimentatie is aangegaan onder grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
8. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft het incidentele appèl niet te worden behandeld aangezien dit niet tot een ander oordeel zal leiden
9. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank de overeenkomst tussen partijen ten onrechte heeft gewijzigd. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd, en het inleidend verzoek van de moeder alsnog te worden afgewezen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschik-ken-de:
wijst het inleidende verzoek van de moeder alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Duindam, bijge-staan door mr. Arnbak-d’Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 27 oktober 2004.