ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5350

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/627 KA
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • B. Beyer-Lazonder
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg CAO en recht op aanvulling WW-uitkering na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van een CAO-bepaling met betrekking tot het recht op aanvulling van de Werkloosheidswet (WW) na beëindiging van een dienstverband. De appellant, die van 1 januari 1979 tot 1 juli 2001 in dienst was bij de rechtsvoorganger van de geïntimeerde, Stichting L'Escaut Woonservice, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De rechtbank had geoordeeld dat de aanvulling op de WW-uitkering slechts verschuldigd was indien de aanspraak op een WW-uitkering onmiddellijk na het einde van de dienstbetrekking ontstond.

De appellant voerde aan dat de CAO-bepaling, specifiek artikel 35, lid 7, niet expliciet vermeldt dat de aanvulling direct na beëindiging van het dienstverband moet ingaan. Hij stelde dat de woorden "de eerste periode van drie maanden" betrekking hebben op de periode waarin recht bestaat op een WW-uitkering. Het hof overwoog dat, gezien het ontbreken van een toelichting bij de CAO-bepalingen, de uitleg van de bepaling aan de hand van de tekst zelf diende te gebeuren. Het hof concludeerde dat de aanvulling op de WW-uitkering alleen verschuldigd is gedurende de eerste drie maanden na beëindiging van het dienstverband, en dat dit recht niet bestaat indien in die periode geen WW-uitkering wordt genoten.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de appellant waren afgewezen. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke formuleringen in CAO's en de noodzaak voor werknemers om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en plichten na beëindiging van hun dienstverband.

Uitspraak

Uitspraak : 23 juli 2004
Rolnummer : 03/627 KA
Rolnummer rechtbank: 02-1742
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
STICHTING L'ESCAUT WOONSERVICE,
gevestigd te Vlissingen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: l'Escaut,
procureur: mr. E.A.C. van Kempen.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 4 april 2003 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 januari 2003 door de rechtbank te Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door l'Escaut bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten, zoals die door de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1 [appellant] is in dienst geweest van de rechtsvoorganger van l'Escaut van 1 januari 1979 tot 1 juli 2001. De arbeidsovereenkomst is door de kantonrechter bij beschikking van 3 mei 2001 ontbonden met toekenning aan [appellant] van een vergoeding van ƒ 170.000,- bruto.
2.2 [appellant] is arbeidsongeschikt geweest van 8 maart 2001 tot 5 november 2001. In de periode 1 juli 2001 tot 5 november 2001 heeft [appellant] ziekengeld ontvangen. Vanaf 5 november 2001 ontvangt [appellant] een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, welke uitkering 70 % van het maximum dagloon beloopt.
2.3 Partijen zijn gebonden aan de CAO voor personeel in dienst van woningcorporaties afgesloten voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001, hierna: de CAO. Artikel 35, lid 7 van die CAO bepaalt:
Bij de beëindiging van een dienstverband hetwelk voor onbepaalde tijd is aangegaan, zal aan de werknemer in geval van onvrijwillig ontslag, anders dan om een dringende reden in de zin van artikel 7:677 Burgerlijk Wetboek, gedurende de eerste periode van drie maanden een aanvulling op zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet worden toegekend tot 80 % van het voor hem bij beëindiging van het dienstverband geldende nettosalaris.
Een toelichting bij de CAO-tekst ontbreekt.
2.4 [appellant] heeft - onder meer - gevorderd betaling door l'Escaut van het bruto-equivalent van een bedrag ad € 3.619,29 netto, op welk bedrag hij de hiervoor genoemde aanvulling heeft becijferd; de hoogte van de vorderingen is door l'Escaut niet bestreden.
2.5 De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3. Met de grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat samengevat hierop neerkomt, dat artikel 35, lid 7 van de CAO meebrengt, dat de aanvulling op de WW-uitkering als in dat artikel bedoeld slechts verschuldigd is, indien de aanspraak op een WW-uitkering ontstaat onmiddellijk aansluitend op het einde van de dienstbetrekking.
De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. [appellant] heeft ter toelichting op de grieven gesteld dat de ingevolge de CAO bestaande Commissie Interpretatie en Dispensatie op verzoek van de werknemer geen interpretatie van dat artikel wil toepassen, terwijl l'Escaut geen initiatief daartoe heeft ondernomen. [appellant] wijst op de bestaande rechtspraak en stelt dat op basis van een grammaticale uitleg een antwoord moet worden gevonden op de vraag wanneer de "eerste periode van drie maanden" aanvangt.
Hij wijst erop dat de tekst niet letterlijk bepaalt dat de eerste periode van drie maanden waarin de aanvulling door de werkgever verschuldigd is, dient aan te vangen direct na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De woorden "de eerste periode" slaan volgens [appellant] op de periode waarin recht bestaat op een WW-uitkering nu deze woorden in de tekst direct gevolgd worden door de zinsnede "een aanvulling op zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet".
[appellant] stelt tenslotte dat de rechtbank ten onrechte een interpretatie aan dit artikel heeft gegeven op basis van de bedoeling van de CAO-partijen, hetgeen in strijd is met de bestaande rechtspraak.
4.1 l'Escaut heeft aangevoerd dat uit het geciteerde artikel volgt dat, nu de dienstbetrekking per 1 juli 2001 is geëindigd, het recht op suppletie gedurende drie maanden nadien derhalve na 1 oktober 2001 niet meer bestond. Aangezien [appellant] eerst per 5 november 2001 een WW-uitkering ontving, is er geen verplichting tot suppletie - meer -.
4.2 Het hof overweegt als volgt.
Wegens het ontbreken van een toelichting bij de CAO-bepalingen zal de uitleg gegeven dienen te worden aan de hand van de tekst van de betreffende bepaling zelf. De tekst waar het hier op aan komt, luidt:
"Bij de beëindiging van een dienstverband ….. zal aan de werknemer … … gedurende de eerste periode van drie maanden een aanvulling op zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet worden toegekend."
Naar het oordeel van het hof dienen de woorden "gedurende de eerste periode van drie maanden" gelezen te worden in aansluiting op de andere woorden die een tijdsaanduiding geven: "bij beëindiging van het diensverband". Dat betekent dat met de woorden "gedurende de eerste periode van drie maanden" wordt bedoeld: de eerste drie maanden na beëindiging van het dienstverband. Alleen in die periode bestaat recht op aanvulling van de werkeloosheidsuitkering. Dit impliceert dat dat recht niet bestaat indien in die periode geen WW-uitkering wordt genoten.
5. De slotsom is dat de grieven falen, dat het vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 13 januari 2003 door de rechtbank te Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg tussen partijen gewezen;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep tot deze uitspraak aan de zijde van l'Escaut bepaald op € 205,- aan verschotten en € 545,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In ’t Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2004 in aanwezigheid van de griffier.