ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5352
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep kort geding
- M. Schuering
- A. Beyer-Lazonder
- H. Husson
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil over de duur van een huurovereenkomst en huurdersbescherming
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 juli 2004 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter te Oud-Beijerland. De appellant, een huurder, had een woning gehuurd van de geïntimeerden, een echtpaar, voor een periode van maximaal één jaar, ingaande op 1 september 2001. De huurovereenkomst bevatte bepalingen die de verhuurder het recht gaven om de huur op te zeggen met een opzegtermijn van zes maanden. De huurovereenkomst werd opgezegd door de verhuurder per 31 augustus 2002, omdat zij de woning weer voor eigen gebruik nodig hadden. De appellant betwistte de opzegging en stelde dat de huurovereenkomst niet naar zijn aard van korte duur was, en dat hij recht had op huurdersbescherming.
Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst niet als een overeenkomst van korte duur kon worden gekwalificeerd, ondanks de bepaling van één jaar in de overeenkomst. Het hof nam in overweging dat de appellant had aangegeven dat een verlenging van de huurperiode bespreekbaar was en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de duur van de huur. Het hof concludeerde dat de gewone huurdersbeschermingsregels van toepassing waren, en dat de opzegging van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de geïntimeerden af, waarbij zij hen in de proceskosten veroordeelde.
Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de bescherming van huurdersrechten, vooral in situaties waarin de duur van de huur niet eenduidig is vastgesteld. Het hof bevestigde dat de huurovereenkomst niet als kortlopend kon worden beschouwd, en dat de appellant recht had op bescherming onder de huurwetgeving.