Uitspraak: 30 juli 2004
Rolnummer: 03/107 KA
Rolnr. rechtbank: 244003/01-2367
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[TRANSPORT B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [Transport BV],
procureur: mr. G.B.M. Zuidgeest,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geintimeerde],
procureur: mr. L.S.J. de Korte.
Bij exploot van 8 januari 2003 is [Transport BV] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 oktober 2002 door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn van gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [Transport BV] acht grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [geintimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Vervolgens hebben partijen schriftelijk gepleit, gerepliceerd en gedupliceerd en de pleitnotities, die van [geintimeerde] met een productie, overgelegd.
Tenslotte heeft [geintimeerde] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder het kopje “Feiten” van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1. [geintimeerde] is op 25 oktober 1995 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van [Transport BV]. Sinds 24 mei 1999 is hij als chauffeur in dienst van [Transport BV], laatstelijk tegen een brutoloon van ƒ 3.583,36 per vier weken.
2.2. Op de arbeidsovereenkomst is de algemeen verbindend verklaarde CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (verder de CAO) van toepassing. Op grond van artikel 12 A, lid 1 sub a en b van de CAO heeft [geintimeerde] bij arbeidsongeschiktheid recht op volledige doorbetaling van het nettoloon gedurende 52 weken.
Artikel 12 A, lid 1 sub d luidt: “Bij arbeidsongeschiktheid binnen een kalenderjaar, worden verschillende perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, voorzover de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van een ongeval.”
2.3. [geintimeerde] is op 4 juni 1999 arbeidsongeschikt geraakt. Per 7 februari 2000 is hij weer volledig arbeidsgeschikt verklaard. Op 10 maart 2000 wordt [geintimeerde] opnieuw arbeidsongeschikt. Vanaf 30 mei 2000 wordt hij weer geschikt geacht om passende werkzaamheden te verrichten, waarna hij op 13 juni 2000 wederom is uitgevallen. Sindsdien is hij arbeidsongeschikt.
2.4. [Transport BV] heeft tot en met periode 7 van 2000 het volledige nettoloon doorbetaald. Met ingang van periode 8 van 2000 is [Transport BV] overgegaan tot uitbetaling van 70% van het salaris.
2.5. [geintimeerde] vordert (onder meer) uitbetaling van aan hem te weinig betaald salaris, te weten de aanvulling van het ziekengeld tot 100% van het nettosalaris. Hij baseert zich hierbij op artikel 12 A, lid 1 sub d van de CAO. [Transport BV] betwist de door [geintimeerde] voorgestane uitleg van deze bepaling en stelt zich op het standpunt het gevorderde niet verschuldigd te zijn. De rechtbank heeft de door [geintimeerde] gegeven interpretatie van deze bepaling gevolgd en heeft zijn vordering toegewezen.
3.1. De grieven 1 tot en met 6 betreffen de door de rechtbank gegeven uitleg aan de bepaling omtrent de aanvulling van het ziekengeld zoals is neergelegd in artikel 12 A, lid 1 sub d van de CAO.
3.2. Partijen zijn het erover eens dat het geschil met name de uitleg betreft van de woorden “… verschillende perioden …” in voornoemde bepaling.
[Transport BV] stelt zich op het standpunt dat de ziekteperiode die eindigt op 7 februari 2000 en die een aanvang heeft genomen op 4 juni 1999 in zijn geheel, te weten 35 weken, mag worden samengeteld bij de periode van arbeidsonge-schiktheid, die aanving op 10 maart 2000. Volgens [Transport BV] dient derhalve vanaf 10 maart 2000 nog maar 52 min 35 weken, is 17 weken te worden aangevuld en eindigt de verplichting tot doorbetaling van het volledige salaris per ultimo juni 2000.
[geintimeerde] stelt zich daarentegen op het standpunt, dat niet deze gehele periode van 35 weken, maar alleen dat gedeelte dat valt in hetzelfde kalenderjaar als de ziekmelding van 10 maart 2000 mag worden samengeteld, derhalve de periode 1 januari 2000 tot 7 februari 2000, hetgeen vijf weken is. Volgens [geintimeerde] resteert op 10 maart 2000 nog een aanvullingsverplichting van 52 min
5 weken, is 47 weken, derhalve tot en met 7 februari 2001.
3.3. Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de uitleg van de bepalingen van een CAO de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. In het onderhavige geval is geen schriftelijke toelichting op inhoud en strekking van de verschillende bepalingen van deze CAO voorhanden, zodat de uitleg alleen aan de hand van de tekst van de (gehele) overeenkomst kan worden vastgesteld.
3.4. Blijkens de inhoud van artikel 12 onder het kopje “Algemeen” is het bepaalde onder A in dit artikel een aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting krachtens artikel 7:629 BW. In lid 1 van dit artikel staat opgenomen -voorzover van belang- dat de werknemer in geval van ziekte voor een tijdvak van 52 weken recht behoudt op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon. Lid 9 van dat artikel vermeldt, dat voor de toepassing van de leden 1 en 8 (dit laatste lid betreft wachtdagen) de perioden, waarin de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Genoemd artikel zegt niets over het kalenderjaar of -jaren waarbinnen de ziekteperioden zich hebben voorgedaan.
3.5. [Transport BV] heeft terecht opgemerkt, dat de samentellingsregel voor de aanvullingsverplichting van de CAO niet uitgaat van een optelling van ziekteperioden die elkaar met tussenpozen van minder dan vier weken opvolgen. Dat betekent dan ook dat aan de tussenpozen geen minimale termijn is gesteld anders dan dat vanzelfsprekend wel sprake moet zijn van een tussenperiode, die naar het oordeel van het hof dan ook uit (minimaal) één dag kan bestaan.
3.6. Over de uitleg van het onderhavige artikel overweegt het hof voorts. Nu in de overige tekst van deze CAO geen aanknopingspunten voor de uitleg van artikel 12 A, lid 1 sub d zijn opgenomen, kan de uitleg alleen maar aan de hand van de tekst van dit artikel worden gegeven.
Het gaat om de zinsnede: “Bij arbeidsongeschiktheid binnen een kalenderjaar, worden verschillende perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld,” aangezien het laatste deel van de zin “voorzover de arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van een ongeval” een toevoeging bevat, die maakt dat deze bepaling niet van toepassing is indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een ongeval. Die situatie doet zich bij [geintimeerde] niet voor.
Het hof is van oordeel, dat de komma die achter het woord “kalenderjaar” is geplaatst, als betekenis heeft, dat “bij arbeidsongeschiktheid binnen een kalenderjaar” bij elkaar hoort en dat die aldaar geplaatste komma het eerste gedeelte van de zin scheidt van het tweede gedeelte, zodat “verschillende perioden van arbeidsongeschiktheid” niet in verband gelezen moet worden met “binnen een kalenderjaar”. Aldus lezende dienen, in het geval een werknemer in een bepaald kalenderjaar arbeidsongeschikt is, de verschillende perioden van arbeidsongeschiktheid te worden samengeteld, waarbij de periode, die in het voorafgaande kalenderjaar is begonnen (mits eindigend in het kalenderjaar, waarom het gaat) de periode(n), die in het betreffende kalenderjaar is/zijn begonnen en ook eindigen en de periode, die in het desbetreffende jaar is begonnen en doorloopt tot in het volgende jaar, volledig te worden meegeteld. De uitleg, die [geintimeerde] voorstaat, houdt in, dat bijvoorbeeld een aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid wordt gesplitst in een aan het betreffende kalenderjaar voorafgaande niet meetellende periode tot en met 31 december en een wel meetellende periode, die aanvangt per 1 januari van het volgende jaar. Dat nu valt in dit CAO-artikel niet te lezen.
Het voorgaande leidt er toe, dat de grieven 1 tot en met 6 slagen. [Transport BV] heeft de perioden van arbeidsongeschiktheid van [geintimeerde] op juiste wijze samengeteld.
4.1. Met grief 7 komt [Transport BV] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van [geintimeerde] tot aanvulling van zijn ziekengeld zal worden toegewezen alsmede de wettelijke rente en de tot 10% gematigde wettelijke verhoging. Ten onrechte heeft de rechtbank eveneens de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 406,-- exclusief BTW. In de toelichting beperkt [Transport BV] zich er toe aan te voeren dat de hoofdvordering ten onrechte is toegewezen en daarmee eveneens ten onrechte de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ten aanzien van de incassokosten blijft [Transport BV] subsidiair bij haar standpunt, dat deze kosten feitelijk niet gemaakt zijn en qua hoogte niet redelijk zijn. [geintimeerde] is volgens [Transport BV] geen kosten van rechtsbijstand verschuldigd.
4.2. Nu het hof tot het oordeel is gekomen, dat [Transport BV] de verschillende perioden van arbeidsongeschiktheid op juiste wijze heeft samengeteld en niet in geschil is, dat [Transport BV] op de voet van deze samentelling aan de doorbetalingsverplichting heeft voldaan, is de hoofdvordering ten onrechte toegewezen. Daarmee zijn ook de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en de incassokosten ten onrechte toegewezen. De grief slaagt.
5.1. Met grief 8 komt [Transport BV] op tegen de veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg. Deze grief slaagt eveneens, omdat de rechtbank [Transport BV] ten onrechte als de in het ongelijk gestelde partij heeft aangemerkt.
6. De slotsom is, dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de vorderingen van [geintimeerde] alsnog zullen worden afgewezen. [geintimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als van die in hoger beroep.
- vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn, van 15 oktober 2002
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geintimeerde] af;
- veroordeelt [geintimeerde] in de proceskosten van [Transport BV], in eerste aanleg tot 15 oktober 2002 bepaald op € 450,-- voor salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep tot op heden bepaald op € 261,20 aan verschotten en op
€ 1090,-- aan salaris voor de procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs. Schuering, Beyer-Lazonder en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2004 in aanwezigheid van de griffier.