ECLI:NL:GHSGR:2004:AR6588

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/02540
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Savelbergh
  • De Fouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstelregeling belastingconsulenten en verzuimboete in vennootschapsbelasting

Op 2 november 2004 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van de besloten vennootschap A B.V. tegen de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een verzuimboete die was opgelegd in verband met het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2001. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 oktober 2004, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende had aangifte gedaan naar een belastbare winst van € 62.415, maar door te verrekenen verliezen resulteerde dit in een belastbaar bedrag van nihil. De Inspecteur had de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd en tegelijkertijd een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte.

De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar de Inspecteur had dit afgewezen. Het Hof oordeelde dat de Belastingdienst een uitstelregeling had vastgesteld voor belastingconsulenten, die hen in staat stelde om uitstel te vragen voor het indienen van aangiften voor meerdere cliënten. De gemachtigde van belanghebbende had gebruikgemaakt van deze regeling, maar had niet voldaan aan de voorwaarden, wat leidde tot de opgelegde boete.

Het Hof concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de gemachtigde niet had voldaan aan de inleververplichtingen en er geen bijzondere omstandigheden waren die tot afwijking van het beleid noopten. De kennis en het handelen van de gemachtigde werden toegerekend aan de belanghebbende. Het beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
2 november 2004
nummer BK-03/02540
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de haar bij beschikking opgelegde boete in verband met de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 oktober 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen B namens belanghebbende, alsmede mevrouw C namens de Inspecteur, tot haar bijstand vergezeld door D.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van ? 62.415. In verband met te verrekenen verliezen resulteerde dit in een belastbaar bedrag van nihil. De aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd in verband met een eerste verzuim voor het niet tijdig doen van aangifte.
2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen en de boete gehandhaafd.
3. Ten behoeve van de belastingadviespraktijk is door de Belastingdienst gekozen voor een gecoördineerde aanpak van het verlenen van uitstel voor het doen van aangifte. Aan de voor het onderhavige jaar geldende Uitstelregeling belastingconsulenten (hierna: de uitstelregeling), die is ingevoerd met ingang van het belastingjaar 2000, heeft een onderzoek van een extern adviesbureau ten grondslag gelegen. Voorts zijn bij dit onderzoek een groot aantal van de door de consulentenorganisaties voorgestelde uitgangspunten in de praktijk onderzocht en door de onderzoekers van advies voorzien. Een aantal van deze adviezen is door de Belastingdienst overgenomen.
4. Voor belastingconsulenten die in het bezit zijn van een beconnummer bestaat de mogelijkheid om in één enkel verzoek uitstel te vragen voor het indienen van de aangiften van meerdere cliënten tegelijk. Het uitstel wordt dan niet aan de individuele belastingplichtigen verleend, maar collectief onder de verplichting van de belastingconsulent de aangiften volgens een aan hem uitgereikt inleverschema gespreid in te leveren. Indien de belastingconsulent zich niet aan dit schema houdt (achterstand van meer dan tien percent), volgt een waarschuwing. De belastingconsulent heeft dan tot de volgende peildatum de tijd om die achterstand weg te werken. Indien vervolgens niet wordt voldaan aan deze inleververplichting, volgt de zogenoemde aanwijspostenprocedure. Deze houdt in dat de belastingconsulent een aantal aangiften dient aan te wijzen uit het hem toegezonden overzicht van nog in te dienen aangiften. Bij niet tijdige indiening van één of meer van de aldus aangewezen aangiften wordt aan de betreffende belastingplichtige een aanmaning verzonden. Voorts kent de regeling de mogelijkheid van bijzonder en incidenteel uitstel voor de daartoe in aanmerking komende gevallen waarin een belastingconsulent niet in staat is aan zijn inleververplichtingen te voldoen.
5. De gemachtigde van belanghebbende maakt gebruik van voornoemde uitstelregeling. Op grond van deze uitstelregeling is door hem namens zijn cliënten om uitstel verzocht voor het indienen van hun aangiften voor het jaar 2001. Bij brief van 7 mei 2002 is dit uitstel verleend tot uiterlijk 1 maart 2003 onder de voorwaarde dat, indien een schattingsformulier is uitgereikt, dit voor 1 augustus 2002 moet zijn ingediend en verder dat de aangiftebiljetten volgens een vast inleverschema moeten worden ingediend.
6. Bij brief van 20 september 2002 van de Belastingdienst/ Centrale verwerking Uitstelregeling is de gemachtigde erop gewezen dat bij zijn kantoor een achterstand van meer dan tien percent op het inleverschema is ontstaan. Daarbij is verzocht de achterstand vóór de eerstkomende peildatum in te halen. Toen dit niet geschiedde, is het kantoor van de gemachtigde bij brief van 21 oktober 2002 opgedragen vóór 29 oktober 2002 416 aangiften aan te wijzen die vóór 1 januari 2003 zouden dienen te worden ingeleverd. De aangifte van belanghebbende behoort tot deze aangewezen posten.
7. Aangezien belanghebbendes aangifte niet op 1 januari 2003 was ingediend, is aan haar op 15 januari 2003 een aanmaning met dagtekening 16 januari 2003 verzonden. Zij is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen tien werkdagen na dagtekening van de aanmaning alsnog haar aangifte in te dienen. De aangifte van belanghebbende is vervolgens kort voor 11 februari 2003 (de datum van ontvangst door de Inspecteur) ingediend, echter na het verlopen van de aanmaningstermijn.
8. In geschil is het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.
9. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
10. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door hem gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan de inspecteur de door hem gestelde termijn verlengen en kan hij aan de verlenging voorwaarden verbinden. De Belastingdienst heeft de in 3 vermelde Uitstelregeling belastingconsulenten vastgesteld. Hierin is een geleidelijke indiening van aangiften opgenomen, alsmede een regeling voor het geval waarin aan de voorwaarde van geleidelijke indiening niet wordt voldaan. Naar het oordeel van het Hof heeft de Belastingdienst, gelet op de bovengenoemde wetsartikelen, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het voeren van een dergelijk uitstelbeleid kunnen besluiten. Hierbij acht het Hof tevens van belang dat de uitstelregeling tot stand is gekomen in overleg met de beroepsorganisaties. Hieraan doet niet af dat de regeling bepaalde onvolkomenheden bevatte die in een later jaar daaruit zijn verwijderd. Ook is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende mocht houden aan dit beleid, aangezien geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die in redelijkheid tot afwijking van dat beleid noopten. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, in hoofdzaak neerkomende op een structurele onderbezetting van zijn kantoor, kunnen daar niet onder worden geschaard.
11. Voorts is er naar oordeel van het Hof in het onderhavige geval ten aanzien van belanghebbende geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Als uitgangspunt geldt dat de kennis en het handelen van een gemachtigde aan zijn opdrachtgever dient te worden toegerekend. De consequenties verbonden aan het gebruikmaken van de uitstelregeling komen dan voor rekening van belanghebbende.
12. Gelet op al het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de boete terecht aan belanghebbende is opgelegd. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld en aan gegevens heeft verstrekt kan het Hof niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is ongegrond.
13. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Savelbergh. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(De Fouw)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.