ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7450

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200427703
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Rijnberk
  • M. Mos-Verstraten
  • J. Fonteijn-Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van ambtsgeheim door politieambtenaar en poging tot oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieambtenaar die beschuldigd werd van het schenden van zijn ambtsgeheim en het plegen van een poging tot oplichting. De verdachte, een hoofdagent-rechercheur, had het vertrouwen van de maatschappij in de onkreukbaarheid van politiefunctionarissen ernstig geschonden door een privé-bezoek te brengen aan een gedetineerde vriend. Dit gebeurde onder het mom van een professioneel gesprek, maar het hof oordeelde dat de verdachte de gedetineerde tijdelijk had bevrijd van het toezicht van de autoriteiten.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het samen met een mededader aanbrengen van braaksporen om verzekeringspenningen te verkrijgen. Het hof oordeelde dat, hoewel de poging tot oplichting niet succesvol was, de handelingen van de verdachte en zijn mededader wel degelijk een uitvoeringsdaad van een poging tot oplichting vormden. Het hof sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 gerechtvaardigd.

De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en werd voor twee jaar ontzet van het recht om een openbare functie te bekleden. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij al was ontslagen als politieambtenaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van politieambtenaren en de gevolgen van het schenden van het ambtsgeheim.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004277-03
Parketnummer(s): 10-175008-02
Datum uitspraak: 12 november 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 26 juni 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 oktober 2004.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot het verrichten van tweehonderdveertig uren werkstraf, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, alsmede ontzetting uit het recht een openbare betrekking te bekleden voor de duur van vijf jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof meer in het bijzonder dat niet bewezen is dat de verdachte in ruil voor zijn inlichtingen giften heeft aangenomen. Mogelijk heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim, maar dát is niet tenlastegelegd.
Met betrekking tot hetgeen aan de verdachte onder 4 wordt verweten acht het hof niet bewezen dat de verdachte het geld in zijn bediening onder zich gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Bewijsverweer met betrekking tot feit 2
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte de gedetineerde niet heeft bevrijd. Immers, de verdachte, hoofdagent-rechercheur van politie, moet worden gezien als een justitiële autoriteit en is voortdurend in aanwezigheid van de gedetineerde gebleven.
Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gebruik makend van zijn functie als hoofdagent-rechercheur, onder het mom dat hij hem iets te vragen had, de gedetineerde tijdelijk onttrokken aan het toezicht van de arrestantenbewaarders en hem daarmee buiten het onmiddellijke bereik van de justitiële autoriteiten gebracht. Hij heeft zich als vriend over de gedetineerde ontfermd en als zodanig deze in de gelegenheid gesteld een familiebezoek af te leggen, hem daarmee tijdelijk onttrekkend aan zijn detentie. Hiermee werd geen ander doel gediend dan het privé-belang van deze gedetineerde. Daarmee heeft de verdachte de gedetineerde, zij het tijdelijk, bevrijd. Dat de verdachte tijdens dit uitstapje voortdurend in de nabijheid van de gedetineerde is gebleven, ontneemt hieraan niet het karakter van tijdelijke bevrijding.
Bewijsverweer met betrekking tot feit 3
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat naar haar oordeel sprake is geweest van een ondeugdelijke poging, nu de medeverdachte niet verzekerd was tegen inbraak.
Het hof verwerpt dit verweer.
Kennelijk zijn de verdachte en zijn mededaders ervan uit gegaan dat de schade ten gevolge van de inbraak wel onder de verzekering viel. Hetgeen de verdachte en zijn mededader hebben ondernomen is naar het oordeel van het hof een uitvoeringsdaad van een poging tot oplichting. Immers, indien de verzekering van de mededader ook schade ten gevolge van (in)braak zou dekken, zou dit tot de beoogde uitkering van penningen onder die verzekering hebben kunnen leiden. Het enkele gegeven dat in dit geval bij gebreke van "dekking" het voornemen om de verzekeringsmaatschappij/het assurantiekantoor tot uitkering van verzekeringspenningen te bewegen gedoemd was te mislukken, draagt dus niet de conclusie dat sprake is van een (absoluut) ondeugdelijke poging die tot vrijspraak zou moeten leiden.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden, die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde kan aantasten, is het onder 2 en 3 bewezenverklaarde dus strafbaar.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
2. Als ambtenaar opzettelijk iemand, krachtens rechterlijke uitspraak van de vrijheid beroofd, bevrijden, terwijl bij het begaan van het strafbare feit gebruik wordt gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
3. Medeplegen van poging tot oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Groen heeft gerekwireerd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en een ontzetting uit het recht om een openbare functie te bekleden voor de duur van vijf jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als hoofdagent-rechercheur het vertrouwen dat de maatschappij heeft - en te allen tijde (moet) kunnen hebben - in de onkreukbaarheid van politie functionarissen ernstig geschonden, door met een gedetineerde, een vriend die een celstraf uitzat, onder het mom dat hij als rechercheur deze man iets te vragen had, een privé-bezoek af te leggen. Voorts heeft de verdachte samen met een mededader getracht verzekeringspenningen te verkrijgen door braaksporen aan te brengen.
Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte het laakbare van zijn handelen onvoldoende inziet.
Ten voordele heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte is ontslagen als politieambtenaar en op die grond al reeds is "gestraft".
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte voor na te melden duur het recht moet worden ontzegd een ambt als na te melden te bekleden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 29, 31, 44, 45, 47, 57, 191 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in verzekering doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf NIET ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt tenslotte dat de verdachte voor de periode van TWEE JAREN wordt ontzet van het recht tot het bekleden van een openbare betrekking, aangesteld door het bevoegde openbare gezag, om een deel van de taak van de staat of zijn organen te verrichten.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Rijnberk, Mos-Verstraten en Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. De Vries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2004.