ECLI:NL:GHSGR:2004:AR8442

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/415
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Boele
  • M. Dulek
  • C. Tan-de Sonnaville
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de BPM-teruggaafregeling aan het EG-Verdrag en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De appellanten, de vereniging BOVAG en AUTO CENTURY B.V., hebben de Staat der Nederlanden gedagvaard, omdat zij van mening zijn dat het ontbreken van een teruggaafregeling voor BPM bij de uitvoer van gebruikte auto's in strijd is met het gemeenschapsrecht en het gelijkheidsbeginsel. Het hof heeft vastgesteld dat de BPM wordt geheven op het moment van registratie van een auto in Nederland, ongeacht of deze auto later wordt geëxporteerd of niet. De appellanten stelden dat de BPM, door het ontbreken van een teruggaafregeling, leidt tot een hogere belasting voor geëxporteerde auto's in vergelijking met binnenlandse auto's, wat in strijd zou zijn met artikel 90 van het EG-Verdrag.

Het hof heeft geoordeeld dat het ontbreken van een teruggaafregeling niet in strijd is met artikel 90 EG-Verdrag, omdat de BPM op gelijke wijze wordt geheven op zowel binnenlandse als geëxporteerde auto's. Het hof heeft ook overwogen dat de bestemming van de BPM-opbrengsten niet specifiek is voor de BPM en dat de belasting niet gerelateerd is aan het gebruik van de wegen. De appellanten hebben verschillende grieven ingediend, maar het hof heeft deze grieven verworpen en het oordeel van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft geconcludeerd dat de BPM niet onverenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel en dat de appellanten in het ongelijk zijn gesteld. De kosten van het hoger beroep zijn aan de zijde van de Staat begroot op € 245,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de procureur.

Uitspraak

Uitspraak: 23 december 2004
Rolnummer: 03/415
Rolnr. rechtbank: 01.1096
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid BOVAG,
gevestigd te Bunnik, en
2. de besloten vennootschap AUTO CENTURY B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellanten,
hierna tezamen te noemen: Bovag c.s.,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. J.G.F.M. Hoffmans.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 maart 2003 zijn Bovag c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 december 2002 door de rechtbank te 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) hebben Bovag c.s. negen grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door de Staat bij memorie van antwoord (met een productie) zijn bestreden. Vervolgens hebben beide partijen hun zaak op 8 november 2004 doen bepleiten, Bovag c.s. door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam en de Staat door mr. R. Ludding, advocaat te 's-Gravenhage, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Partijen zijn niet opgekomen tegen de in rechtsoverweging 1 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten. Het hof zal eveneens van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.2 Op 1 januari 1993 is de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) in werking getreden. Ingevolge deze wet is belasting (hierna: BPM) verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto of een motorrijwiel in het kentekenregister. Hierdoor worden auto's belast op het moment waarop ze gebruik gaan maken van het Nederlandse wegennet. Op grond van artikel 10 van de Wet BPM wordt op auto's die al gebruikt zijn wanneer het kenteken in Nederland wordt geregistreerd (ingevoerde gebruikte auto's) minder BPM geheven; daarbij gaat het om een degressieve, procentuele vermindering afhankelijk van de reeds verstreken tijdsduur van het gebruik. Voor teruggave van BPM bij uitvoer van een gebruikte auto bestaat geen regeling, zodat auto's die slechts korte tijd gebruik maken van het Nederlandse wegennet en daarna worden uitgevoerd, even zwaar worden belast als auto's die gedurende hun gehele levensduur in Nederland blijven.
1.3 Bovag c.s. hebben de Staat gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd een verklaring voor recht dat de Wet BPM gezien het ontbreken van een algemene teruggaafregeling bij uitvoer in strijd is met gemeenschapsrecht dan wel met artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM juncto artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
1.4 Bovag c.s. stellen zich op het standpunt dat het ontbreken van een regeling voor teruggave van BPM bij uitvoer van motorrijtuigen uit Nederland in strijd is met het verbod op maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen als bedoeld in artikel 29 EG-Verdrag en het beginsel van vrij verkeer van diensten als bedoeld in artikel 49 EG-Verdrag, subsidiair met het gelijkheids- c.q. non-discriminatie beginsel zoals bedoeld in de artikelen 26 EVBPR en 14 EVRM juncto artikel 1 bij het Eerste Protocol EVRM, meer subsidiair met artikel 90 EG-Verdrag. Zij wijzen erop dat, indien een auto kort na gebruik van het Nederlandse wegennet naar een andere lidstaat wordt overgebracht, een groot deel van de BPM als gevolg van het ontbreken van een teruggaafregeling op de auto blijft rusten, zodat de auto ten opzichte van de auto's in andere lidstaten duurder is en de mogelijkheden van verkoop, verhuur en/of lease van de auto in een andere lidstaat worden belemmerd. Daarbij valt het ontbreken van een teruggaafregeling bij uitvoer volgens Bovag c.s. niet te rijmen met de omstandigheid dat er wel minder BPM wordt betaald over gebruikte auto's die in Nederland worden ingevoerd. Een teruggaafregeling is fiscaal relevant en is ook volgens de wetgever passend, aldus Bovag c.s.
1.5 Bij vonnis van 18 december 2002 heeft de rechtbank de vordering afgewezen.
2.1 Met hun eerste grief komen Bovag c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering bij toetsing aan het EG-Verdrag uitsluitend zou dienen te worden beoordeeld binnen het kader van artikel 90 van het EG-Verdrag. Bovag c.s betogen dat de afwezigheid van een teruggaafregeling BPM in de eerste plaats moet worden getoetst aan artikel 29 EG-Verdrag dat kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verbiedt en aan artikel 49 EG-Verdrag, dat beperkingen op het vrij verrichten van diensten verbiedt.
2.2 Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld. Artikel 90 EG-Verdrag verbiedt het heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, van hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven en van zodanige binnenlandse belastingen dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd. De BPM, alsmede de regeling daarvan, betreft een binnenlandse belasting en zij wordt bij registratie geheven op Nederlandse auto's en op auto's uit overige lidstaten. Naar het oordeel van het hof moet het ontbreken van een BPM-teruggaafregeling daarom aan artikel 90 worden getoetst.
2.3 Het hof komt niet toe aan toetsing aan artikel 29 EG-Verdrag, dat kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verbiedt. Reeds in de zaak Bergandi van 3 maart 1988, nummer 252/86, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 28 (destijds 30) EG-Verdrag niet van toepassing is op belastingheffing op producten waarvan de verenigbaarheid met het verdrag aan artikel 90 (destijds 95) EG-Verdrag moet worden getoetst. Naar het oordeel van het hof geldt dit eveneens voor artikel 29 EG-Verdrag, dat gelijk is aan artikel 28 maar uitvoer- in plaats van invoerbeperkingen betreft.
2.4 In verband met het beroep van Bovag c.s. op artikel 49 EG-Verdrag, overweegt het hof dat uit hetgeen naar voren is gebracht, niet is af te leiden hoe het ontbreken van een BPM-teruggaafregeling het door Bovag c.s. vrij kunnen verrichten van diensten, als bedoeld in dit artikel, beperkt. De BPM wordt niet over een dienst in de zin van artikel 50 EG-Verdrag geheven. De BPM betreft niet het aanbieden ter keuring van auto's, het aanvragen van kentekens, het rijklaar maken van auto's of een andere door Bovag c.s. genoemde door haar verrichte dienst. Voorzover Bovag mocht stellen dat een verkoophandeling valt onder de bescherming van artikel 49 EG-Verdrag, vindt dit geen steun in het recht. De eerste grief moet worden verworpen.
3.1 De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het ontbreken van een teruggaafregeling bij uitvoer niet onverenigbaar is met artikel 90 van het EG-Verdrag. Ook de derde grief betreft artikel 90 en richt zich tegen het oordeel van de rechtbank, inhoudend dat de bestemming van de opbrengst van de BPM niet specifiek is voor de BPM, zodat er niet langs de weg van de bestemming sprake is van strijd met artikel 90 EG-Verdrag.
3.2 Zoals de Hoge Raad op 19 januari 2000 heeft overwogen in de zaak nr. 35.057 (BNB 2000, 119), brengt het ontbreken van een BPM-teruggaafregeling bij uitvoer van gebruikte personenauto's niet mee dat Nederland een hogere binnenlandse belasting heft op producten van een andere lidstaat dan de belasting die op gelijksoortige nationale producten wordt geheven, dan wel dat door de BPM andere producties zijdelings worden beschermd.
Het hof overweegt voorts nog als volgt. Nieuwe en gebruikte auto's worden op gelijke wijze belast bij registratie, te weten overeenkomstig hun waarde op het moment dat zij gebruik gaan maken van het Nederlandse wegennet. Artikel 10 BPM voorziet in een forfaitaire waardebepaling bij registratie van gebruikte auto's. De BPM die op gebruikte auto's rust, is gelijk bij auto's die op de binnenlandse markt worden verkocht als bij auto's die naar het buitenland worden geëxporteerd. Het ontbreken van een teruggaafregeling leidt er niet toe dat auto's die naar een andere lidstaat worden uitgevoerd, wegens die uitvoer zwaarder worden belast dan niet uitgevoerde auto's. De BPM is niet wegens het ontbreken van een teruggaafregeling onverenigbaar met artikel 90 EG-Verdrag.
3.3 Strijd met artikel 90 EG-Verdrag is er evenmin op grond van de bestemming van de BPM. De opbrengsten van de BPM vloeien, tezamen met opbrengsten uit andere belastingen, in de algemene middelen. De besteding daarvan is niet bij voorbaat bestemd. Met name is niet vastgelegd dat de BPM-opbrengst een gedeeltelijke compensatie biedt voor de last die drukt op de binnenlandse auto (die op de Nederlandse markt wordt verwerkt of verhandeld) of op de binnenlandse automobilist.
3.4 Gelet op het voorgaande moeten ook de tweede en derde grief worden verworpen.
4.1 Met hun vierde grief komen Bovag c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat het karakter van de huidige BPM als verbruiksbelasting is verdwenen door het kiezen van het aangrijpingspunt "toetreding" tot het Nederlandse wegennet. Bovag c.s. betogen dat de wetgever het gebruik van de auto op Nederlands grondgebied heeft willen belasten en dat de BPM een verbruiksbelasting is.
4.2 Het hof overweegt dat de BPM niet is gerelateerd aan het verbruik of de mate van gebruik van de Nederlandse wegen, noch aan het verbruik van de auto. Voor de hoogte van de BPM is niet van belang of gedurende kortere of langere tijd gebruik van de weg wordt gemaakt en of dit gebruik al dan niet intensief is, noch hoeveel brandstof wordt gebruikt. Beslissend is slechts het toetreden tot het Nederlandse wegennet. De Wet BPM kent geen teruggaaf-regeling voor het geval met de personenauto geen gebruik meer wordt of kan worden gemaakt van de Nederlandse wegen.
Het feit dat § 12.3 van de Leidraad BPM 1992 wel een mogelijkheid tot teruggave van BPM biedt indien de auto voordat deze in gebruik wordt genomen, wordt geëxporteerd, maakt van de BPM nog geen verbruiksbelasting, omdat in dat geval in feite geen toetreding tot het Nederlandse wegennet heeft plaatsgevonden.
Het feit dat de BPM wordt verminderd bij invoer van gebruikte auto's in een mate die afhankelijk is van de reeds verstreken tijdsduur van het gebruik, maakt niet dat de BPM aan de mate van gebruik van de Nederlandse wegen of aan het verbruik is gerelateerd. Aannemelijk is dat de wetgever langs deze weg op forfaitaire wijze een benadering van de waarde van de auto heeft willen vaststellen.
De grief strandt hierop.
5.1 Met hun vijfde grief keren Bovag c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat bij toetsing aan het gelijkheidsbeginsel de situatie waarin een in Nederland voor het eerst geregistreerd en gebruikt motorrijtuig wordt geëxporteerd niet gelijkgesteld kan worden aan de door Bovag c.s. als "spiegelbeeld" aangeduide situatie waarin een gebruikt motorrijtuig in Nederland wordt ingevoerd. Bovag c.s. voeren aan dat het ontbreken van een teruggaafregeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als neergelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
De vijfde tot en met achtste grief richten zich tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank.
5.2 De grieven falen. De BPM wordt geheven bij de registratie van het motorrijtuig in Nederland die bij de aanvang van het gebruik van de auto op de Nederlandse wegen plaatsvindt. Dit gebeurt (onder meer) bij de situatie dat een gebruikt motorrijtuig in Nederland wordt ingevoerd. Bij export is het moment van registratie (en dus van de BPM-heffing) al kortere of langere tijd achter de rug. Van gelijke situaties is daarom geen sprake.
Zoals hiervoor onder 4.2 is opgemerkt is voor de hoogte van de BPM ook niet van belang of de auto na de belastingheffing gedurende kortere of langere tijd gebruik maakt van de weg. Het gelijkheidsbeginsel eist niet dat daarmee wel rekening wordt gehouden in geval waarin een auto wordt geëxporteerd.
Het ontbreken van een teruggaafregeling leidt daarom niet tot een ongelijkheid.
Het hof overweegt hierbij voorts, zoals ook al in rechtsoverweging 3.2 is weergegeven, dat de BPM in gelijke mate op auto's die op de Nederlandse markt blijven als op auto's die geëxporteerd worden, drukt.
6. Grief IX richt zich in het algemeen tegen de afwijzing van de vordering en tegen de proceskostenveroordeling. De grief moet, gezien het voorgaande, worden verworpen.
7. Een en ander leidt tot het oordeel dat het hoger beroep ongegrond is. Bovag c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Bovag c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op deze uitspraak begroot op € 245,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Boele, Dulek en Tan-de Sonnaville en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2004 in aanwezigheid van de griffier.