ECLI:NL:GHSGR:2004:AR8782

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-03/02720
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schuurman
  • A. Vierhout
  • J. Bouman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van afkoopsom bij beëindiging arbeidsovereenkomst en optiecontract

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 december 2004 uitspraak gedaan in het beroep van X tegen de beslissing van de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de belastingheffing over een afkoopsom van ƒ 235.000 die aan belanghebbende is uitbetaald in verband met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij A B.V. en de daarbij behorende optie op aandelen van B B.V. Belanghebbende stelde dat deze afkoopsom niet als loon moest worden aangemerkt, maar als een onbelaste vergoeding ter vervanging van een gemiste vermogenswinst. De Inspecteur daarentegen betwistte deze stelling en kwalificeerde de afkoopsom als loon uit dienstbetrekking, waarover belasting verschuldigd was.

Het Hof heeft vastgesteld dat de afkoopsom volledig is betaald ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat er geen aanwijzingen zijn dat het bedrag als compensatie voor een gemiste vermogenswinst is bedoeld. De relevante wetgeving, met name artikel 22 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, stelt dat alle vergoedingen uit een dienstbetrekking als loon worden aangemerkt. Het Hof concludeert dat de vergoeding die belanghebbende heeft ontvangen, moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, en dat de Inspecteur de afkoopsom terecht in de belastingheffing heeft betrokken.

De uitspraak van het Hof is dat het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
22 december 2004
nummer BK-03/02720
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam Belastingdienst/(. . .), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 326.623.
1.2. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 319.152, waarvan een deel groot ƒ 235.000 is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomsten-belasting 1964.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 november 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende was van 1 december 1995 tot en met 29 februari 2000 in dienstbetrekking werkzaam bij A B.V. (. . .), laatstelijk als (. . . ). A is een dochtermaatschappij van B B.V. (. . .).
3.2. Aan belanghebbende werd met ingang van 1 januari 1997 een optie toegekend om, tegen een uitoefenprijs van ƒ 6.600
34 aandelen te verwerven in B (hierna: de optie).
Ten tijde van de toekenning is ter zake van de optie loonbelasting ingehouden en afgedragen.
3.3. In verband met de onder 3.2 bedoelde toekenning is een optiecontract opgesteld dat door belanghebbende en namens B is ondertekend. Dat optiecontract bevat, voor zover te dezen van belang, de volgende bepalingen:
"ARTIKEL 2
De begindatum van de optie is 1 januari 1997 en de uitoefentermijn eindigt uiterlijk op 1 januari 2002.
Uitoefenprijs
ARTIKEL 3.A.
Bij uitoefening van de Optie zullen de te nemen aandelen
worden geleverd tegen de uitoefenprijs, zijnde fl. 6.600,-- (zegge; zesduizend zeshonderd gulden) per aandeel (dit is de afgeronde zichtbare intrinsieke waarde per aandeel per 1 januari 1997). Deze waarde is volgens partijen en de belastingdienst de waarde in het economische verkeer.
(...)
Uitoefening
ARTIKEL 4.A.
De Optie kan onvoorwaardelijk en onmiddellijk na de toekenning worden uitgeoefend. Het recht om de Optie uit te oefenen blijft bestaan tot 5 (vijf) jaar na de begindatum genoemd in artikel 2 van deze overeenkosmt, doch vervalt, voorzover nog niet uitgeoefend indien:
i. de betrokken optiehouder schriftelijk aan de Vennootschap te kennen geeft van de (verdere) uitoefening van de Optie af te zien.;
ii. bij het einde van het dienstverband tussen Werknemer en Vennootschap op initiatief van Werknemer (hieronder niet begrepen de gevallen hierna genoemd onder iii);
iii. bij het einde van het dienstverband tussen Werknemer en Vennootschap, als gevolg van overlijden, pensionering, vervroegde uittreding of (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van de Werknemer;
iv. bij het einde van het dienstverband tussen Werknemer en Vennootschap op initiatief van de Vennootschap.
Uitoefening van de optie zal plaatsvinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de directie van de Vennootschap, danwel een daartoe door de directie aangewezen persoon.
Levering van aandelen
ARTIKEL 6
Bij uitoefening van de Optie door de Werknemer zal uitlevering van de genomen aandelen plaatsvinden binnen een termijn van 14 dagen tegen de contante betaling van de uitoefenprijs, vermenigvuldigd met het aantal aandelen waarvoor de Optie op dat moment wordt uitgeoefend.
(...)
Geleverde aandelen
ARTIKEL 7
Indien een meerderheid van de uitstaande aandelen van de Vennootschap ter verkoop wordt aangeboden, is de Werknemer gehouden de door uitoefening van de Optie verkregen aandelen die hij op dat moment in zijn bezit heeft mede ter verkoop aan te bieden
Beëindiging dienstverband
ARTIKEL 8.A.
Indien het dienstverband van Werknemer met de Vennootschap eindigt, in de zin als bedoeld in artikel 4.a. sub (ii), is Werknemer, respectievelijk diens opvolger(s) gehouden alle aandelen die hij/zij door uitoefening van de Optie heeft verkregen en nog in bezit heeft onmiddellijk tegen de in artikel 3.a. genoemde uitoefenprijs aan te bieden aan de Vennootschap
ARTIKEL 8.B.
Indien het dienstverband van de Werknemer met de Vennootschap eindigt in de zin als bedoeld in artikel, 4.a. sub (iii) alsmede sub (iv), dan is de Werknemer respectievelijk diens rechtsopvolger(s) gehouden alle aandelen die hij/zij door uitoefening van de Optie heeft verkregen en nog in bezit heeft binnen 6 maanden tegen de in artikel 3.a. genoemde uitoefenprijs aan te bieden aan de Vennootschap.
Acceptatie
ARTIKEL 10
De werknemer verklaart de hem/haar hierbij toegekende Optie te aanvaarden onder volledige acceptatie van de in deze overeenkomst vermelde bepalingen."
3.4. Op 25 februari 2000 heeft belanghebbende de optie uitgeoefend.
3.5. Op 28 februari 2000 heeft belanghebbende zijn arbeidsovereenkomst bij A per 29 februari 2000 opgezegd.
De arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en A is beëindigd op 29 februari 2000.
3.6. Tussen belanghebbende enerzijds en A respectievelijk B anderzijds is in de loop van 2000 een vast-stellingsovereenkomst gesloten. Die overeenkomst, op 31 oktober 2000 ondertekend door belanghebbende, en namens A, luidt als volgt:
"Vaststellingsovereenkomst
Ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V., gevestigd en kantoorhoudende te (. . .) Q aan de a-straat 1 en B B.V., gevestigd en kantoorhoudende te (. . .) Q aan de a-straat 1 welke tezamen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen en ook als een partij dient te worden beschouwd in deze overeenkomst en hierna tezamen te noemen "A",
en
2. De heer X, wonende te (. . . ) R, hierna te noemen "X";
OVERWEGENDE DAT:
- X is geboren op (. . .)1963;
- tussen A en X van 1 december 1995 tot 29 februari 2000 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, op grond waarvan X laatstelijk de functie (. . .) bij A heeft vervuld;
- X op 28 februari 2000 zijn arbeidsovereenkomst met A, zodat de arbeidsovereenkomst op 29 februari 2000 is geëindigd;
- X in verband met zijn arbeidsovereenkomst met A op basis van de als bijlage aan deze overeenkomst gehechte optie-overeenkomst opties op aandelen A heeft verkregen;
- dat X de opties op 25 februari 2000 (kort voor de opzegging) van zijn arbeidsovereenkomst heeft uitgeoefend;
- A in verband met de opzegging op basis van de optie-overeenkomst de aandelen A niet aan X heeft geleverd;
- X thans geen opties op aandelen A heeft, noch enig recht op levering van aandelen A kan doen gelden;
- partijen in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van X een regeling hebben getroffen;
- partijen de getroffen regeling in deze overeenkomst wensen vast te leggen.
VERKLAREN TE HEBBEN VASTGESTELD ALS VOLGT:
Artikel 1
1.1 A accepteert de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door X zodat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 29 februari 2000 is geëindigd.
Artikel 2
2.1 Tot de datum waarom de arbeidsovereenkomst is geëindigd, is A haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst op gebruikelijk wijze nagekomen.
2.2 In verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal A aan X een bedrag van NLG 235.000,-- bruto betalen in verband met te derven inkomsten in de toekomst, welk bedrag zal worden uitbetaald op een door X aan te geven bankrekening, mits daaraan voor A geen extra kosten noch fiscale risico's verbonden zijn. Betaling vindt plaats voor 10 november 2000, mits X tijdig de betalingswijze aan A kenbaar heeft gemaakt
2.3 X verklaart uitdrukkelijk uit hoofde van de optie-overeenkomst of anderszins jegens A geen recht op enige optie op aandelen A danwel op aandelen A te kunnen doen gelden.
Artikel 3
3.1 X verklaart op het moment van beëindiging van het dienstverband met A X een bedrag van netto NLG 80.915,-- verschuldigd te zijn aan A. A verklaart een bedrag van netto NLG 80.915,-- te vorderen te hebben op X.
3.2 X en A komen overeen dat het bedrag van netto NLG 80.915,-- wordt verrekend bij de uitbetaling van het in artikel 2 genoemde bedrag.
Artikel 4
4.1 Partijen verlenen elkaar na uitvoering van hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen over en weer algehele en finale kwijting terzake van al hetgeen zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, enige optie-overeenkomst en/of terzake van de beëindiging daarvan en anderszins te vorderen mochten hebben.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend:"
3.7. Overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst is aan belanghebbende, onder inhouding van ƒ 105.750 (zijnde 45%) aan loonbelasting, een bedrag van ƒ 235.000 uitbetaald (hierna: de afkoopsom), al dan niet door verrekening met het in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst bedoelde bedrag.
3.8. In verband met de optie zijn er geen aandelen B aan belanghebbende geleverd.
3.9. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende ter zake van de afkoopsom geen bedrag aangegeven en zulks toegelicht in een bijlage bij die aangifte. Wel maakt hij aanspraak op verrekening van de op de afkoopsom ingehouden loonbelasting.
3.10. De Inspecteur heeft de afkoopsom volledig en naar het bruto bedrag in de heffing betrokken. De ingehouden loonbelas-ting is met de ter zake verschuldigde inkomstenbelasting verrekend.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de afkoopsom van ƒ 235.000 terecht in de belastingheffing heeft betrokken.
4.2. Belanghebbende stelt zich, kort en zakelijk weergegeven, op het standpunt dat de afkoopsom dient te worden gekwalificeerd als een onbelaste vergoeding ter vervanging van een gemiste vermogenswinst.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist en zich op het standpunt gesteld dat sprake is van loon.
4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de ter zitting voorgedragen pleitnota's. Zij hebben hun stand-punten ter zitting toegelicht doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot gegrond-verklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak waarvan beroep en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.152.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrond-verklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de Inspecteur feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit de conclusie kan worden getrokken dat een door een belastingplichtige ontvangen bedrag op grond van een wettelijke bepaling in de heffing betrokken dient te worden.
6.2. Het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, brengt mee dat als loon dient te worden aangemerkt al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.
6.3. Uit de vaststellingsovereenkomst, in het bijzonder artikel 2.2, volgt dat de afkoopsom volledig is betaald ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in verband met de door belanghebbende te derven inkomsten in de toekomst. In de vaststellingsovereenkomst, die de (zelfstandige) titel voor deze uitkering vormt, ligt niet besloten dat, in weerwil van het vorenoverwogene, aan belanghebbende enig bedrag als compensatie voor een gemiste vermogenswinst is betaald.
6.4. Belanghebbende heeft zijn andersluidende stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Inspecteur, dat de afkoopsom als (vervanging van een) onbelaste vermogens-winst ter zake van het optiecontract moet worden aangemerkt, niet aannemelijk gemaakt
6.5. Het vorenstaande voert tot de conclusie dat de door belanghebbende genoten vergoeding is ontvangen uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij A en mitsdien dient te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
6.6. Het beroep is ongegrond.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 22 december 2004 door mrs. Schuurman, Vierhout en Bouman. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Duijvendijk.
(Van Duijvendijk)
(Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.