ECLI:NL:GHSGR:2004:AS7350

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1495 KA
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. In 't Velt-Meijer
  • B. Beyer-Lazonder
  • A. van Coeverden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functietoewijzing en indeling van agogisch medewerkers binnen het COA

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de functietoewijzing van een agogisch medewerker bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De zaak is ontstaan na een vonnis van de kantonrechter van 7 juni 2000, waarbij de werknemer, aangeduid als [werkneemster], een verklaring voor recht had gevorderd dat zij ten onrechte niet was ingedeeld in de functie van Opvangmedewerker B, schaal 6. Het COA had haar ingedeeld in de functie van Agogisch Opvangmedewerker A, schaal 5. De werknemer heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend, die door het hof zijn beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer op de peildatum, 1 januari 1996, in dienst was bij het COA en dat zij diverse extra taken uitvoerde die behoren tot de functie van Agogisch Opvangmedewerker B. Het hof oordeelde dat het COA niet in redelijkheid tot de indeling in schaal 5 had kunnen komen, gezien de door de werknemer verrichte taken en verantwoordelijkheden. De grieven van de werknemer, met name grief 2 en 4, werden gegrond verklaard, terwijl de overige grieven faalden.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde het COA in de proceskosten, zowel in het hoger beroep als in de cassatieprocedure. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste functietoewijzing en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van arbeidsvoorwaarden en functiebeschrijvingen.

Uitspraak

Uitspraak: 24 december 2004
Rolnummer: 04/1495 KA
Rolnummer kantonrechter: 128504/99-10206
Rolnummer rechtbank: 00/2684
Rolnummer Hoge Raad: C02/082HR
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
appellante,
hierna te noemen: COA,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
[WERKNEEMSTER],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde ,
hierna te noemen: [werkneemster],
procureur: mr. M.F. Baltussen.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 28 augustus 2000 is COA bij de rechtbank ’s-Gravenhage in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 juni 2000 door de kantonrechter te ‘s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft COA zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [werkneemster] bij memorie van antwoord (met producties) tevens houdende vermeerdering van eis zijn bestreden. Vervolgens heeft COA een akte houdende uitlating vermeerdering van eis genomen. Bij beslissing van 10 juli 2001 heeft de rechtbank de vermeerdering van eis niet toegestaan. [werkneemster] heeft daarna pleidooi gevraagd. Bij beslissing van 7 augustus 2001 heeft de rolrechter het verzoek om pleidooi afgewezen. Vervolgens heeft COA een akte houdende uitlating produkties genomen. Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd. Op dit hoger beroep heeft de rechtbank ’s-Gravenhage op 19 december 2001 een eindvonnis gewezen.
Bij exploot van 18 maart 2002 heeft [werkneemster] beroep in cassatie ingesteld. COA is niet verschenen in cassatie. Bij arrest van 3 oktober 2004 heeft de Hoge Raad de vonnissen van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 7 augustus 2001 en 19 december 2001 vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing, waarbij de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie is gereserveerd tot de einduitspraak.
[werkneemster] heeft COA opgeroepen bij exploot van 17 maart 2004 om voor dit hof te verschijnen teneinde verder te procederen. [werkneemster] heeft een memorie na verwijzing genomen. [werkneemster] heeft hierbij onder meer gevorderd COA niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter te ’s-Gravenhage d.d. 7 juni 2000, dan wel haar dit beroep als ongegrond te ontzeggen, alsmede de vermeerderde eis toe te wijzen. Op 22 oktober 2004 hebben partijen hun zaak laten bepleiten, COA door mr. E.H. de Joode, advocaat te Rotterdam, en [werkneemster] door haar procureur. Ten pleidooie heeft [werkneemster] voornoemde vermeerdering van eis ingetrokken daar de rechtbank deze eiswijziging reeds onherroepelijk heeft afgewezen. Beide raadslieden hebben pleitnotities overgelegd. Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de kantonrechter onder 1 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld met uitzondering van onderdeel 1 sub f, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2.1. Het gaat om het volgende. [werkneemster] is en was ook al op 1 januari 1996 in dienst bij COA als agogisch functionaris in het opvang- en onderzoekscentrum (OC) te Luttelgeest. In het kader van de zogeheten HLF-procedure (Herziening Loon- en Functiegebouw) waarbij 1 januari 1996 als peildatum geldt, is zij bij brief van 8 januari 1998 ingedeeld in de functie Agogisch opvangmedewerker met salarisschaal 5. Tot dat moment werd in het OC te Luttelgeest geen differentiatie in de opvangfuncties aangebracht.
2.2. [werkneemster] heeft voorafgaand aan de onderhavige procedure een bezwaarprocedure doorlopen bij de speciaal daarvoor door COA ingestelde bezwarencommissie. Deze bezwarencommissie heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
2.3. In eerste aanleg vorderde [werkneemster] een verklaring voor recht dat zij ten onrechte niet was ingedeeld in de functie Opvangmedewerker B schaal 6. De kantonrechter heeft deze verklaring voor recht uitgesproken.
2.4. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank in hoger beroep vernietigd, omdat ten onrechte het verzoek van (onder meer) [werkneemster] om pleidooi was afgewezen.
3. Grief 2 luidt:
“Ten onrechte heeft de Kantonrechter in rechtsoverweging 4 overwogen dat COA niet gemotiveerd heeft bestreden dat de draaiboeken mentorschap en overlijden op initiatief van het team Sociale Opvang, van welk team [werkneemster] deel uitmaakt, zijn opgesteld en dat in de praktijk bij crisissituaties de medewerkers van de Sociale Opvang een grote verantwoordelijkheid hebben en er geen tijd en gelegenheid is om de Medische Opvang in te schakelen, dat de veiligheidsdienst een beperkte taak heeft en dat het opleggen van sancties feitelijk aan het initiatief en de verantwoordelijkheid van de SO medewerkers wordt overgelaten.”
Grief 4 luidt:
“Ten onrechte de Kantonrechter in rechtsoverweging 6 overwogen dat COA de conclusie van [werkneemster] dat haar werkzaamheden op de peil-datum 1 januari 1996 het beste aansluiten bij de functie Opvangmedewerker B onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.”
Grief 2 en grief 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.1. Vast staat dat de functiebeschrijving van de referentiefunctie van Agogisch Opvangmedewerker A per 1 januari 1996 als volgt luidt:
“1. ORGANISATIE
Ressorteert onder het hoofd Immateriële Opvang
2. DOEL VAN DE FUNCTIE
Het uitvoeren en organiseren van en ondersteunen bij diverse opvangactiviteiten.
3. TAKEN
? Organiseert de dagelijkse opvang en na goedkeuring of op verzoek opvangactiviteiten in het kader van de dagstructurering en begeleidt deze.
? Voert activiteiten uit ten behoeve van de dagelijkse opvang van bewoners op het gebied van introductie en voorlichting, de uitvoering van toezicht- en bezoektaken, verschaffen van informatie, ondersteuning en begeleiding bij dagstructureringsactiviteiten.
? Signaleert spanningen onder de bewoners, adviseert over interventies en maatregelen, vangt in direct contact probleemgevallen zelf op of verwijst door.
? Onderhoudt een netwerk aan interne (multiculturele) contacten.”,
en die van Agogisch Opvangmedewerker B luidt:
“1. ORGANISATIE
Ressorteert onder het hoofd Immateriële Opvang
2. DOEL VAN DE FUNCTIE
Het organiseren en begeleiden van diverse opvangactiviteiten, het uitvoeren van specifiek toebedeelde taken zoals het plegen van crisisinterventie, begeleiden van vrijwilligers en/of opvang medewerkers.
3. TAKEN
? Organiseert de dagelijkse opvang en na goedkeuring of op verzoek opvangactiviteiten in het kader van de dagstructurering.
? Voert diverse activiteiten uit ten behoeve van de dagelijkse opvang van bewoners.
? Signaleert spanningen onder de bewoners, adviseert over interventies en maatregelen.
? Onderhoudt een netwerk aan interne (multiculturele) contacten.
Voert één of meer van de onderstaande taken uit:
? Begeleidt één of meer medewerkers in de immateriële opvang.
? Begeleidt vrijwilligers die verbonden zijn bij de uitvoering van de aan de opvang gerelateerde taken.
? Verricht in- en externe voorlichtingsactiviteiten over de activiteiten rond de opvang van asielzoekers.
? Begeleidt asielzoekers bij problemen en optredende spanningen, pleegt waar nodig crisisinterventie bij acute situaties van psychische nood of onderlinge spanningen, verwijst zo nodig door.”
4.2. Tevens staat vast dat in de zogeheten functieniveaumatrix het volgende staat opgenomen bij schaal 5:
“Niveau-indicatoren
(…)
Voorbereidende organiserende en uitvoerende werkzaamheden op een specialistisch of breed vakgebied, controlerende en begeleidende werkzaamheden op het vakgebied, diverse interne en/of externe contacten gericht op het verkrijgen van samenwerking om doelstellingen te realiseren.
Kernproces
(…)Agogisch opvangmedewerker A.
Is verantwoordelijk voor het organiseren, begeleiden en uitvoeren van dagelijkse opvangactiviteiten in een OC/AZC/AVO en/of ten behoeve van de AMA-opvang, zoals introductie, voorlichting, toezicht- en bezoektaken en ondersteuning en begeleiding bij dagstructureringsactiviteiten.”,
en bij schaal 6:
“Niveau-indicatoren
(…)
Specialistische werkzaamheden binnen inhoudelijke richtlijnen en procedures, begeleidende taken bij de organisatie en uitvoering van activiteiten, onderhoudt interne en/of externe contacten gericht op de organisatie en uitvoering van activiteiten binnen het eigen specialisme.
Kernproces
(…)Agogisch opvangmedewerker B.
Is verantwoordelijk voor het organiseren, begeleiden en uitvoeren van opvangactiviteiten in een OC/AZC/AVO en/of ten behoeve van de AMA-opvang. Anticipeert op ontwikkelingen en neemt initiatieven ter verbetering van de opvangactiviteiten. Is belast met specifieke taken die kunnen bestaan uit: begeleiding vrijwilligers, begeleiding opvangmedewerkers, voorlichtingsactiviteiten, crisisinterventie, individuele begeleiding van bewoners.”
4.3. Uit een en ander valt af te leiden dat de kern van de functie van Agogisch Opvangmedewerker A en Agogisch Opvangmedewerker B op hetzelfde neer komt. Het verschil tussen beide functies wordt met name bepaald door het verrichten van één of meer van de volgende extra taken: begeleiding van één of meer medewerkers, begeleiding van vrijwilligers, het verrichten van in- en externe voorlichtingsactiviteiten over de activiteiten rond de opvang van asielzoekers, begeleiding van asielzoekers bij problemen en optredende spanningen, individuele begeleiding van asielzoekers en het plegen van crisisinterventie bij acute situaties van psychische nood of onderlinge spanningen. Daarnaast wordt van de Agogisch Opvangmedewerker B verwacht dat deze anticipeert op ontwikkelingen en initiatieven neemt ter verbetering van de opvangactiviteiten.
4.4. Het hof stelt voorop, dat blijkens punt 3 uit de taakomschrijving van Agogisch Opvangmedewerker B het voor die functie voldoende is dat “één of meer van de onderstaande taken” wordt uitgevoerd. Eén extra taak is derhalve genoeg. Vast staat dat [werkneemster] voorafgaande aan en tijdens de peildatum één of meer van voornoemde extra taken uitvoerde en dat die een niet te verwaarlozen deel van haar functievervulling uitmaakten. Zo belde de beveiliging van het centrum bij een crisissituatie van psychische nood of onderlinge spanningen bij de bewoners als eerste met één van de medewerkers van de Sociale Opvang, waaronder [werkneemster]. De gekozen manier van werken met het mentorschap brengt daarnaast met zich mee dat [werkneemster] ook een andere extra taak verrichtte namelijk: de individuele begeleiding van bewoners. Tevens staat vast dat zij deel uitmaakte van het team dat onder andere een draaiboek heeft opgesteld over het mentorschap en hoe te handelen bij het overlijden van een bewoner.
4.5. Niet gesteld of gebleken is dat COA is opgetreden tegen de uitvoering van voornoemde taken en activiteiten door [werkneemster]. COA mag er mee bekend worden geacht dat bij crisissituaties niet als eerste met de coördinator van de sociale opvang, welke functionaris volgens COA de verantwoordelijkheid heeft voor de crisisinterventies, werd gebeld door de beveiliging, maar met de medewerkers zelf. Het had daarbij op de weg van COA gelegen om zowel de beveiliging als de medewerkers Sociale Opvang (schriftelijk) te instrueren dat de gang van zaken niet correct was en niet meer mocht plaatsvinden. Door dat niet te doen is de crisisopvang feitelijk tot de taken van [werkneemster] gaan behoren. Voorts wordt blijkens de - met medeweten van COA ingevoerde – draaiboeken (mentorschap en overlijden) van de agogische medewerkers een pro-actieve opstelling verlangd bij, na c.q. ter voorkoming van crisissituaties. Tenslotte is [werkneemster] mede belast geweest met het regelen van de opvang van zogeheten TROO-gasten (TROO-Tijdelijke Regeling Opvang Ontheemden) en de organisatie van het uitzendbureau voor asielzoekers (UB 41). De instemming van COA is hiermee een gegeven.
4.6. Uit het bovenstaande vloeit voort dat [werkneemster] haar functie van agogisch functionaris op de peildatum, gezien de door haar verrichte extra tot de functie van Agogisch medewerker B behorende taken, op zodanige manier uitoefende dat het hof van oordeel is, dat COA niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen om [werkneemster] in te delen in de functie van Agogisch opvangmedewerker met salarisschaal 5. Grieven 2 en 4 falen.
5.1. Grief 1 en grief 5 zien op het oordeel van de Kantonrechter dat het COA niet gemotiveerd heeft bestreden dat medewerkers die precies dezelfde werkzaamheden verrichten als [werkneemster], in andere opvangcentra wel zouden zijn ingeschaald in de functie van Opvangmedewerker B.
5.2. Nu het hof hiervoor reeds heeft geoordeeld dat de directie van het centrum in Luttelgeest in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de bestreden indeling, is dit punt niet meer van belang. Ook de grieven 1 en 5 falen derhalve.
6.1. Met grief 3 maakt COA bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat [werkneemster] onvoldoende weersproken heeft gewezen op een verslag van de bespreking over de HLF-procedure, waarin de directeur zou hebben aangegeven niet tevreden te zijn met de functie-indeling, het feit dat het aantal bewoners van het centrum aanzienlijk zou zijn toegenomen en dat er in de afgelopen tien jaar, gerekend vanaf begin 1998 geen opvangmedewerkers A en B zijn geweest en dat alle taken door [werkneemster] werden verricht.
6.2. Het hof heeft hiervoor reeds een oordeel over de feitelijke taakvervulling van [werkneemster] gegeven. Dit deel van de derde grief zal het hof dus niet meer behandelen. De rest van de grief is, gelet op het oordeel van het hof met betrekking tot de grieven 2 en 4, niet meer van belang. Grief 3 faalt eveneens.
7. Grief 6 en 7, die zien op de kostenveroordeling van COA en de gegeven verklaring voor recht, falen gezien het vorenoverwogene ook.
8. Nu alle grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. COA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het beroep in cassatie en van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 7 juni 2000 door de kantonrechter te
’s-Gravenhage tussen partijen gewezen;
- veroordeelt COA in de kosten van het beroep in cassatie tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [werkneemster] bepaald op € 388,75 aan verschotten en € 500,-- aan salaris voor de procureur;
- veroordeelt COA in de kosten van het hoger beroep tot deze uitspraak aan de zijde van [werkneemster] bepaald op € 186,33 te vermeerderen met de over de explootkosten verschuldigde BTW aan verschotten en € 2.682 ,-- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. In ’t Velt-Meijer, Beyer-Lazonder en
Van Coeverden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 december 2004 in aanwezigheid van de griffier.