Uitspraak : 5 januari 2005
Rekestnummer : 710-R-04
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 03-3440
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.D. Winter,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens inciden-teel verzoe-kster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
De man is op 26 juli 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 26 april 2004.
De vrouw heeft op 13 september 2004 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 11 oktober 2004 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 september 2004 en 26 oktober 2004 (tweemaal) aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 november 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. H. Raza, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. E.H. Beerstecher.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw, die op [datum] met elkaar zijn gehuwd, hebben hun huwelijk op [datum] omgezet in een geregistreerd partnerschap. Bij overeenkomst van [datum] hebben zij het geregistreerd partnerschap beëindigd en de verklaring omtrent de beëindiging is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij de overeenkomst van [datum] zijn partijen onder meer overeengekomen, dat de man met ingang van de eerste van de maand, volgend op de datum van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, maandelijks bij vooruitbetaling € 200,- per maand aan (bruto)alimentatie aan de vrouw zal betalen en dat deze overeenkomst niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van wijziging van omstandigheden, tenzij deze wijziging zo ingrijpend is dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
Bij verzoekschrift van 10 oktober 2003 heeft de man de rechtbank te Rotterdam verzocht – met wijziging van de overeenkomst van [datum] en uitvoerbaar bij voorraad – de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man (met terugwerkende kracht) op nihil te stellen, althans een bijdrage vast te stellen met ingang van een tijdstip dat de rechtbank juist acht. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank te Rotterdam het verzoek van de man afgewezen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de partneralimentatie, het niet-wijzigingsbeding, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de partneralimentatie met ingang van de datum van de koop van de woning, althans van zijn huwelijk met mevrouw [huidige echtgenote], op nihil te stellen, althans op een bedrag dat en met ingang van een datum die het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te wijzigen in die zin, dat thans op grond van het tussen partijen overeengekomen niet-wijzigingsbeding het verzoek van de man wordt afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, althans de man in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek in hoger beroep af te wijzen, dan wel de uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg te bekrachtigen. De man verzet zich daartegen.
4. Omwille van de doelmatigheid zal het hof eerst ingaan op het incidenteel appèl van de vrouw.
5. In incidenteel appèl stelt de vrouw, dat de rechtbank ten onrechte de werking van het niet-wijzigingsbeding, dat partijen in hun echtscheidingsconvenant hebben opgenomen, buiten beschouwing heeft gelaten. De vrouw doet in hoger beroep uitdrukkelijk een beroep op het beding en stelt voorts dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man. Zou daarvan toch sprake zijn, dan is deze niet zo ingrijpend dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding kan worden gehouden, aldus de vrouw. Volgens de vrouw kan de alimentatie niet worden gewijzigd en dient het verzoek daartoe te worden afgewezen.
6. In verweer op het incidenteel appèl stelt de man dat er zich wijzigingen van omstandigheden hebben voorgedaan die zo ingrijpend zijn, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Volgens de man zijn de omstandigheden aan de zijde van de vrouw in die zin gewijzigd, dat zij thans meer werkt, dat haar verdiencapaciteit in aanzienlijke mate is toegenomen en dat zij aan de boedelverdeling
€ 30.000,- overgehouden heeft en daarbij niet heeft hoeven herinrichten of schulden betalen, terwijl man wel schulden moest betalen. Aan zijn zijde zijn volgens de man de omstandigheden gewijzigd in die zin, dat hij sinds januari 2003 een gezamenlijke huishouding met zijn huidige echtgenote voert, wier uitkering volledig besteed wordt aan het aflossen van schulden uit haar vorig huwelijk en dat hij geen draagkracht heeft. Daarnaast stelt de man dat de overeengekomen alimentatie vanaf het begin niet heeft voldaan aan wettelijke maatstaven. Ter terechtzitting heeft de man daarenboven gesteld, dat toen hij het echtscheidingsconvenant ondertekende, hij de werking van het niet-wijzigingsbeding niet begreep.
7. Het hof overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak moeten in een procedure, waarin in weerwil van een beding als bedoeld in 1:159 lid 3 BW wijziging van de overeengekomen bijdrage wordt verzocht, zware eisen worden gesteld aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt. In het onderhavige geval heeft de man niets gesteld over de vraag waarom de door hem gestelde omstandigheden, in het licht van wat partijen beoogden met het niet-wijzigingsbeding, het doorbreken van dat beding kunnen rechtvaardigen, noch over de vraag of de mogelijkheid van het toenemen van de verdiencapaciteit van de vrouw of de mogelijkheid van het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding door de man bij de onderhandelingen die hebben geleid tot het echtscheidingsconvenant al dan niet ter sprake is gekomen. Evenmin heeft de man iets gesteld over de vraag of en in hoeverre partijen bij de vaststelling van het overeengekomen alimentatiebedrag de wettelijke maatstaven tot richtsnoer hebben genomen, noch over de vraag of en in hoeverre de overeengekomen alimentatieregeling samenhangt met de tegelijkertijd getroffen regelingen inzake de boedelscheiding. De man heeft, kortom, niet voldaan aan de eisen welke in een procedure als de onderhavige aan zijn stelplicht moeten worden gesteld. Er is dan ook niet gebleken van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging mag worden gehouden. Voor zover de man heeft gesteld dat hem de werking van het niet-wijzigingsbeding niet duidelijk was, zodat er in zoverre sprake zou zijn van een wilsgebrek, merkt het hof op dat hij dit geenszins aannemelijk heeft gemaakt.
8. Voor zover de man nog heeft aangevoerd dat de alimentatie van aanvang af niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, merkt het hof op dat de man een verkeerde maatstaf heeft aangelegd en had behoren te stellen dat de overeenkomst betreffende levensonderhoud is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bovendien heeft hij nagelaten zijn stelling voldoende te onderbouwen. Concrete (financiële) gegevens om een en ander te kunnen beoordelen, ontbreken.
9. Mitsdien moet de man naar het oordeel van het hof in zijn verzoek om de partneralimentatie te wijzigen niet-ontvankelijk worden verklaard. Het principaal appèl van de man behoeft geen verdere bespreking meer. Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen en opnieuw recht doen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Verbeek, Van Nievelt en Labohm, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 5 januari 2005.