ECLI:NL:GHSGR:2005:AS4614

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200007604
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Koning
  • M. Mos-Verstraten
  • J. Teulings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wapenbezit in relatie tot psychische overmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor doodslag en wapenbezit. De verdachte heeft op klaarlichte dag met een pistool twee magazijnen leeggeschoten op het slachtoffer, Ramon, met wie hij een complexe relatie had. De verdachte en het slachtoffer kenden elkaar al jaren en hun relatie was gekenmerkt door vriendschap, maar ook door spanningen en conflicten, vooral gerelateerd aan drugsgebruik. De verdachte had het plan om de relatie met het slachtoffer te beëindigen en had op de dag van de schietpartij een gesprek met zijn oom gehad over hoe hij afstand kon nemen van Ramon.

Tijdens een confrontatie in de bestelbus, waarbij de verdachte het slachtoffer wilde vertellen dat hij niet langer met hem om wilde gaan, escaleerde de situatie. De verdachte, die zich bedreigd voelde door het gedrag van het slachtoffer, schoot hem neer. Het hof oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging van doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van doodslag en wapenbezit. Het hof verwierp het beroep op psychische overmacht, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte in een schemertoestand verkeerde tijdens de schietpartij.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en moest een schadevergoeding van € 4.436,19 betalen aan de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde en de nabestaanden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000076-04
Parketnummer: 09-757488-03
Datum uitspraak: 1 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 november 2004 en 18 januari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van ? 4.186,19, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en kan deze inzoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte en Ramon, het slachtoffer, elkaar al jaren kenden en een wisselende relatie hadden. De verdachte had met zijn dominante gedrag, handelend optreden en geldschieterij in zekere zin macht over de veel grotere, maar sterk aan drugs en alcohol verslaafde Ramon. Er waren tijden van vriendschap, van partners in de drugshandel, maar ook van onderlinge spanningen, intimidatie, dreiging en angst; er waren zeer geregeld (heftige) ruzies, die snel werden bijgelegd.
Uit verklaringen kan worden afgeleid dat het slachtoffer voor zijn dood serieus bezig was af te kicken en - niet meer beneveld door alcohol en drugs - zich geleidelijk aan minder liet domineren door de verdachte. De balans van macht, dreiging en angst raakte verstoord en de verdachte verloor steeds meer zijn greep op het slachtoffer. De verdachte wilde van de dreigend benauwende relatie af. Over de wijze waarop hij dit zou aanpakken, heeft hij in de morgen van 18 augustus 2003 nog met zijn oom gesproken; die adviseerde geleidelijk meer afstand te nemen van het slachtoffer en eens op vakantie gaan.
De verdachte heeft, tegen het middaguur die dag, volgens afspraak het slachtoffer met zijn bestelbus opgehaald om een geëscaleerde ruzie uit te praten en had het vaste voornemen om bij die gelegenheid verbaal een eind aan de relatie te maken en het slachtoffer nog eenmaal leefgeld te geven.
Volgens eigen verklaring heeft de verdachte het plan om tijdens de rit met de bestelbus te breken met het slachtoffer uitgevoerd. Op enig moment zijn beiden uitgestapt en is het slachtoffer buiten de bus in woord en gebaar tekeer gegaan tegen de verdachte. Het slachtoffer is hierna weer ingestapt, maar de verdachte wilde hem juist de bus uit hebben, hij wilde 'van Ramon af', wilde dat 'Ramon hem met rust liet'. Toen dat leek te gaan mislukken, heeft de verdachte, kennelijk in een uitbarsting van opgekropte irritatie of frustratie over het aan zijn macht ontglippende en daarmee (fysiek)steeds dreigender wordende slachtoffer, zijn doorgeladen vuurwapen gepakt en is daarmee op hem gaan schieten. Een voorop gezet plan daartoe had de verdachte niet.
Weliswaar is de verdachte na het eerste schot achter het slachtoffer aan gerend en heeft hij daarna weer geschoten, onderbroken door herlading van zijn wapen, maar het hof gaat ervan uit dat hij die tijd, onder invloed van zijn heftige emotie, niet heeft kunnen benutten voor kalm beraad. Dat er tussen het besluit om te gaan schieten en het laatste schot nog een wilsbesluit is geweest, lijkt onaannemelijk.
Het hof merkt tenslotte op dat de omstandigheid dat de verdachte reeds in het bezit was van een doorgeladen vuurwapen zijn oordeel niet anders maakt, omdat niet is uit te sluiten dat de verdachte die dag in verband met zijn drugshandel of hetgeen hij uit dat milieu te vrezen had, een schietklaar vuurwapen had meegenomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman van de verdachte is betoogd dat de verdachte door het slachtoffer is bedreigd of aangevallen met een schroevedraaier. Er is evenwel niets dat daarop wijst, zodat het hof deze stelling verwerpt.
Ook los hiervan heeft de raadsman betoogd dat de verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht, opgeroepen door de hevige angst voor en bedreiging door het slachtoffer, waaronder de verdachte al enige tijd gebukt ging. Bij of meteen na de woordenstrijd in en buiten de bestelbus zou de verdachte zijn gebracht in een schemertoestand waardoor de verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden aan zijn drang om van het slachtoffer af te komen door hem neer te schieten. De beide rapporterende gedragsdeskundigen zijn op dit punt ter terechtzitting gehoord. Uit hun onderscheidende verklaringen heeft het hof begrepen dat de verdachte wel degelijk over zijn angstgevoelens ten aanzien van het slachtoffer met hen heeft gesproken, dat geen van beiden uitsluit dat in het algemeen bij een hevige gemoedsbeweging een schemertoestand kan optreden, doch dat bij het onderzoek van de verdachte geen aanwijzingen zijn gevonden voor een schemertoestand bij hem ten tijde van zijn handelen. Wel zijn aanwijzingen voor verminderde stressbestendigheid en een lacunaire gewetensfunctie gevonden bij de verdachte, die volgens de deskundigen meer voor de hand liggen als oorzaak van zijn handelen dan de mogelijkheid van een schemertoestand.
Naar het oordeel van het hof moet, ook in het licht van die verklaringen, het beroep van de raadsman op psychische overmacht worden verworpen, nu het hof daarvan geen tekenen heeft gevonden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft op klaarlichte dag met een pistool twee magazijnen leeg geschoten op iemand met wie hij lange tijd een vriendschappelijke relatie had gehad. De verdachte heeft het slachtoffer op de openbare weg, midden op de dag doodgeschoten ten overstaan van vele getuigen onder wie, op enkele meters afstand, een groep schoolkinderen van 10 à 11 jaar oud. Hij heeft zich dusdoende schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Als gevolg van dit misdrijf is de rechtsorde ernstig geschokt. Hij heeft daarmee groot verdriet en onherstelbaar leed voor de nabestaanden teweeggebracht. Het hof rekent de verdachte deze koelbloedige daad zeer zwaar aan en neemt daarbij in overweging dat de toeschouwers van deze daad daar lange tijd grote psychische schade door kunnen lijden en er grote hinder van kunnen ondervinden. Voordien had de verdachte samen met het slachtoffer hennepplanten geteeld en heeft hij een pistool met veel munitie en een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het bezit van een pistool met munitie is met de doodslag verweven en het bezit van een stroomstootwapen valt bij dit alles in het niet.
Het hof heeft acht geslagen op de rapporten van drs. W.M.J. Kortis, klinisch psycholoog te 's-Gravenhage, d.d. 17 november 2003 en F.C. Karayalçin, psychiater te Rotterdam, d.d. 18 november 2003, waarin beiden concluderen dat de tenlastegelegde feiten geheel aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusies, zoals neergelegd in voormelde rapporten, over en maakt deze tot de zijne.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding H.G. [naam]
In dit strafproces heeft H.G. [naam], vader van het slachtoffer, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van ? 4.436,19.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
Deze vordering is door de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen met proceskosten.
Betaling aan de Staat ten behoeve van H.G. [naam]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 4.436,19 ten behoeve van de benadeelde partij H.G. [naam].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55(oud) van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij H.G. [naam] tot het gevorderde bedrag van
? 4.436,19 (vierduizend vierhonderdzesendertig euro en negentien cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van ? 4.436,19 (vierduizend vierhonderdzesendertig euro en negentien cent) ten behoeve van de benadeelde partij, H.G. [naam], [adres], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 88 (achtentachtig) dagen.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Mos-Verstraten en Teulings, in bijzijn van de griffier Van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2005.