ECLI:NL:GHSGR:2005:AS4683

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/03354
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Antonis
  • M. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vrijstelling onroerendezaakbelasting voor medewerker Europees Octrooi Bureau

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 januari 2005 uitspraak gedaan in het beroep van [X] tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De zaak betreft de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2003, waarbij de belanghebbende, werkzaam bij het Europees Octrooi Bureau, een aanslag had ontvangen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag in zijn bestreden uitspraak. De belanghebbende stelde dat hij recht had op vrijstelling van de onroerendezaakbelasting op basis van verschillende internationale verdragen en regelingen, waaronder het Verdrag van Wenen en de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2004 heeft de advocaat van de belanghebbende, mr. P. Geraedts, de argumenten uiteengezet. De Inspecteur heeft de stellingen van de belanghebbende gemotiveerd betwist. Het Hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de belanghebbende geen diplomaat is en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op een lijn kan worden gesteld met diplomaten die recht hebben op belastingvrijstellingen. Het Hof concludeerde dat de aanslag in overeenstemming is met de toepasselijke wettelijke bepalingen en dat de gemeente Den Haag niet gehouden is om zich te conformeren aan het beleid van andere gemeenten.

De uitspraak van het Hof was dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De belanghebbende heeft geen recht op de gevraagde vrijstelling van de onroerendezaakbelasting, en de Inspecteur heeft terecht de aanslag gehandhaafd. De beslissing van het Hof werd vastgesteld door mr. Vonk, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 15 september 2004.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
19 januari 2005
nummer BK-03/03354
UITSPRAAK
op het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van heffings-ambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (gebruikersdeel) van de gemeente Den Haag opgelegd (hierna: de aanslag).
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van € 31,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 1 september 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen de advocaat van belanghebbende, mr. P. Geraedts, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld door mevrouw [B].
2.3. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 15 september 2004 het beroep ongegrond verklaard.
2.5. Belanghebbende heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is tijdig een griffierecht betaald van € 51,--.
3. Verordening
3.1. De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 10 november 1997 de Verordening onroerende-zaakbelastingen 1998 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 18 oktober 2001. Die wijziging is bekendgemaakt in de Stadskrant van 12 november 2001. De Verordening is in werking getreden op 1 januari 2002.
3.2. De tekst van de Verordening behoort in kopie tot de stuk-ken van het geding.
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
4.1. Belanghebbende is werkzaam bij het Europees Octrooi Bureau (European Patent Office [hierna: het EPO]). Belanghebbende is door het EPO niet in het buitenland aangeworven en evenmin is hij de president van het EPO.
4.2. Voor het aan het onderhavige jaar voorafgaande jaar 2002, zijn aan belanghebbende aanslagen in de onroerendezaak-belas-tingen opgelegd. Naar aanleiding van een door belanghebbende ingediend bezwaar is de aanslag met betrekking tot het gebrui-kersdeel op grond van de Regeling diplomatieke en internationa-le vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 door de In-specteur vernietigd.
4.3. Met betrekking tot de aanslag is de Inspecteur niet aan belanghebbendes verzoek tot vernietiging daarvan op grond van de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen ge-meentelijke belastingen 1997 tegemoetgekomen en heeft hij het bezwaar van belanghebbende bij de bestreden uitspraak afgewe-zen.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. In geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.2. Belanghebbende beroept zich op artikel 34 van het Verdrag van Wenen, de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997, (artikel 14 van het) Eu-ropean Patent Office Protocol, artikel 14 van de Algemene Maatregel van Bestuur, KB 746/1998, de Regeling Identiteitsbewijs Geprivilegieerden, het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbe-ginsel en het motiveringsbeginsel.
5.3. Alle bepalingen waarop belanghebbende zich beroept, heeft hij in afschrift overgelegd.
5.4. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemo-tiveerd betreden.
6. Conclusies van partijen
6.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de aanslag.
6.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Belanghebbende heeft erkend dat hij geen diplomaat is. Naar ’s Hofs oordeel heeft hij ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, bij een gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, tot de conclusie kunnen voeren dat belanghebbende in zodanige mate feitelijk gelijk is aan een diplomaat dat hij daarmee op een lijn gesteld moet worden. Belanghebbende komt derhalve geen rechtstreeks beroep toe op artikel 34 van het Verdrag van Wenen. Ook op een indirect beroep op genoemd artikel kan belanghebbende geen aanspraak maken, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het European Patent Office Protocol enige bepaling bevat die de belastingvrijstellingen uit het Verdrag van Wenen voor werknemers van het EPO - anders dan de president - van toepassing verklaart.
7.2. Ten aanzien van de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 is niet komen vast te staan dat (de functie van) belanghebbende daarin wordt genoemd ten gevolge waarvan belanghebbende aanspraak kan maken op vrijstelling van de onderhavige belasting. Evenmin is aannemelijk geworden dat belanghebbende feitelijk op een lijn gesteld kan worden met enige in die regeling wel genoemde vrijstellingsgerechtigde functionaris.
7.3. De Inspecteur merkt terecht op dat in artikel 14 van het European Patent Office Protocol geen bepaling is te vinden waaruit valt af te leiden dat belanghebbende onder het Verdrag van Wenen valt.
7.4. De onderhavige aanslag is in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen en verordeningen.
7.5. De overige door belanghebbende aangedragen regelingen of feitelijke toepassingen liggen niet in de sfeer van de (gemeentelijke) belastingheffing. Daarbij komt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat hij de facto gelijk is aan een diplomaat (zie 7). Voorts heeft hij onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen voeren dat hij op een lijn gesteld moet worden met enige andere functionaris waarop de vrijstelling van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen van toepassing is. In het bijzonder kan belanghebbende niet op een lijn gesteld worden met medewerkers van een (internationale) organisatie waarbij - als resultaat van onderhandelingen - in de Zetelovereenkomst of in het Protocol wel de belastingvrijstellingen uit het Verdrag van Wenen van toepassing zijn verklaard ten behoeve van de medewerkers van die organisatie.
7.6. Gelet op de gemeentelijke autonomie inzake belastingen is de gemeente Den Haag niet gehouden zich te conformeren aan het beleid of de regelgeving van andere gemeenten. Medewerkers van een andere internationale organisatie die bovendien in een andere gemeente wonen, vormen geen gelijke gevallen.
7.7. Ten aanzien van belanghebbendes directe collega’s heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat er niet bewust, beleidsmatig of in meerderheid geen aanslagen in het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen zijn opgelegd over het onderhavige jaar.
7.8. Met betrekking tot het jaar 2002 heeft de Inspecteur erkend dat de aanslagen in het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen ten aanzien van tientallen medewerkers van het EPO, waaronder belanghebbende, zijn vernietigd naar aanleiding van ingediende bezwaarschriften. De Inspecteur heeft gesteld dat die vernietigingen waren gebaseerd op een interne handelwijze die berustte op het onjuiste uitgangspunt dat werknemers van het EPO aanspraak hadden op vrijstelling en dat die handelwijze na 2002 is verlaten. Dat laatste is ook schriftelijk aan het EPO bekend gemaakt.
7.9. Voor zover er ten aanzien van de vernietiging van de aanslag in het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen 2002 bij belanghebbende, wetende dat hij geen diplomaat is, de verwachting is gewekt dat hij aanspraak heeft op enige vrijstelling, houdt dat nog niet in dat de Inspecteur ook gehouden is die handelwijze, waarin een onjuiste wetstoepassing besloten ligt, onverkort toe te blijven passen. Het is veeleer de plicht van de Inspecteur om de handelwijze zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met de wet. Hij is daarbij, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan te dezen niet is gebleken, niet gehouden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de aanslag ziet of voorafgaande aan de aanslag zelf belanghebbende in kennis te stellen van de wijziging van de handelwijze. Onder de gegeven omstandigheden brengt de enkele vernietiging van de aanslag over 2002 niet mee dat belanghebbende daaraan het vertrouwen kan ontlenen dat ook voor het onderhavige jaar geen aanslag wordt opgelegd of een vrijstelling van toepassing is.
7.10. Hetgeen belanghebbende overigens aanvoert, kan niet leiden tot vermindering of vernietiging van de aanslag. Het beroep is ongegrond.
8. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Vonk, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 15 september 2004.
(Antonis) (Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uit-spraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daar-bij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.