ECLI:NL:GHSGR:2005:AS5545

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200272004
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Oosterhof
  • A. Aler
  • J. van Dissel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord of doodslag en wapenbezit door verdachte met psychiatrische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorbereiden van moord of doodslag op mevrouw Balkenende en haar echtgenoot, door opzettelijk een mes voorhanden te hebben gehad. Daarnaast was de verdachte aangeklaagd voor het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 oktober 2003 op weg was naar de woning van mevrouw Balkenende met een mes, dat hij had meegenomen ter voorbereiding van een misdrijf. De verdachte verklaarde echter dat hij het mes ter bescherming van zichzelf had meegenomen, wat in verband werd gebracht met zijn psychiatrische stoornis, waaronder paranoïde wanen. Het hof heeft de verklaringen van deskundigen over de geestesgesteldheid van de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen opzet was om geweld te gebruiken tegen de slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van de moord- of doodslag tenlastelegging, maar het hof oordeelde dat hij wel schuldig was aan het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Gezien de ernst van de geestelijke stoornis en het risico op herhaling, heeft het hof besloten de verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002720-04
Parketnummer(s): 10-060212-03 en 09-925839-01 (TUL)
Datum uitspraak: 9 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 4 mei 2004 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 januari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg heeft de rechtbank terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij ter voorbereiding van moord of doodslag (dan wel zware mishandeling met voorbedachte raad of zware mishandeling) op mevrouw Balkenende en/of haar echtgenoot opzettelijk een mes, dat kennelijk bestemd was tot het begaan van die moord of moorden, voorhanden heeft gehad.
Vaststaat dat de verdachte op 27 oktober 2003 op weg is gegaan naar de woning van mevrouw Balkenende in Capelle aan den IJssel en dat hij op die reis een mes bij zich had gestoken. Bij de beoordeling van de vraag of dit feit, dat kennelijk onder artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht moet worden gekwalificeerd, bewezen kan worden geacht, is bij de uitleg van de tenlastelegging, waarvan de bewoordingen aan dit artikel zijn ontleend, het navolgende van doorslaggevend belang.
Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar voorbereiding tot een misdrijf (van een nader omschreven categorie) indien de dader opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft die kennelijk zijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf (cursivering hof). Daartoe zal niet alleen moeten worden vastgesteld dat (het voorhanden hebben en het meevoeren van) het mes, zoals in casu, kennelijk (in abstracto) geschikt is om een dergelijk misdrijf mee te plegen - daar heeft het hof geen twijfels over -, maar ook, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 17 februari 2004 (NJ 2004/400) overwoog, dat de verdachte dat mes heeft meegenomen ter voorbereiding van de in de tenlastelegging omschreven levensberoving op het begaan waarvan het opzet van de verdachte was gericht, met andere woorden: verdachte's opzet bij het voorhanden hebben van dat mes moet zijn gericht op de functie daarvan als instrument bij de levensberoving (althans zware verwonding) van de in de tenlastelegging genoemde(n); gelet op de specificatie van de tenlastelegging op dit punt gaat het hof derhalve voorbij aan de zich in casu niet-voordoende mogelijkheid dat een verdachte op weg gaat om een 'willekeurig' slachtoffer van het leven te beroven.
Bij de beoordeling van het opzet van de verdachte is het navolgende van belang.
a. De verdachte heeft steeds verklaard dat hij het mes ter bescherming van zichzelf tegen mogelijke dreigingen van buiten af heeft meegenomen. Die verklaring past op zichzelf bij de hierna te bespreken (psychiatrische) stoornis (onder meer paranoïde wanen) waaraan de verdachte lijdt en het gegeven dat de verdachte - via lidmaatschap van onderscheiden schietverenigingen - heeft beproefd in het bezit te komen van een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens, daarin niet is geslaagd, maar wel thuis over een pistool met een patroonhouder met 14 patronen beschikte.
b. Ten bezware van de verdachte kan worden geconstateerd dat deze bij zijn eerste verhoor op 28 oktober 2003 heeft verklaard nooit eerder een mes bij zich te hebben gedragen en ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend de beschermhoes voor het mes dat hij meenam, die zelfde dag te hebben vervaardigd; ook verdachte's echtgenote verklaart dat zij nog nooit heeft gezien dat haar man een mes bij zich droeg. Deze omstandigheden vormen minstgenomen een indicatie van een verband tussen het bij zich steken van het mes en het doel van de reis naar Capelle aan den IJssel die dag. Het hof is evenwel van oordeel dat de verklaring van de verdachte tegen de achtergrond van het onder a. overwogene minder plausibel is en veeleer lijkt te zijn ingegeven door gêne bij de verdachte om te erkennen dat hij vaker - vanuit zijn diffuse angst voor zijn omgeving - een wapen ter bescherming meeneemt.
c. Over de geestesgesteldheid van de verdachte is gerapporteerd door het Pieter Baan Centrum. Uit deze rapportage en uit hetgeen door de deskundigen Van Woudenberg en Van Ekeren ter terechtzitting in hoger beroep dienaangaande is verklaard, komt het volgende naar voren.
De verdachte lijdt ernstig aan wanen met paranoïde en erotomane componenten; bovendien lijdt hij aan grootheidswanen. Zijn paranoïde waan is voortdurend - als diffuse angst - aanwezig en verklaart zijn behoefte om zich tegen mogelijke dreigingen te wapenen. Ten opzichte van mevrouw Balkenende manifesteren zich zijn erotomane en grootheidswanen, die hem - op zoek naar 'waanrust' - ertoe brachten op weg naar Capelle aan den IJssel te gaan. Op zichzelf - aldus de deskundigen - moet er ernstig mee worden gerekend dat indien deze waanvoorstellingen in duigen vallen wanneer de verdachte zich in Capelle aan den IJssel door de door hem aanbedene afgewezen zou voelen (en de 'engel' in een 'heks' verandert), de immer latent aanwezige paranoïa de overhand krijgt en in een heftige angstreactie met corresponderende afweer en/of agressie jegens de voorheen aanbedene uitmondt; daarbij moet bepaald gerekend worden met de mogelijkheid dat het mes als geweldsmiddel zal worden gebruikt.
Hier staat echter tweeërlei tegenover: volgens genoemde deskundigen kan er geen twijfel over bestaan dat bij de verdachte toen hij op weg ging naar de woonplaats van mevrouw Balkenende, de erotomane (en grootheids)wanen overheersten terwijl bovendien met het ziektebeeld van de verdachte onverenigbaar is dat deze rekening houdt met de mogelijkheid dat de door hem aanbedene hem afwijst en zich voor dat geval bewapent.
Het hof acht deze beoordeling van de deskundigen alleszins plausibel en aanvaardt dan ook de consequenties die zulks voor de strafrechtelijke beoordeling van verdachte's handelen moet hebben, namelijk dat opzet van de verdachte - in welke vorm dan ook - op geweld jegens het object van zijn bovenomschreven waan met behulp van het door hem meegenomen wapen ten enen male ontbreekt.
d. In dit verband wordt door het openbaar ministerie nog op twee omstandigheden gewezen die wel het bedoelde opzet zouden kunnen inhouden.
Allereerst op het gegeven dat - naar valt aan te nemen - het de verdachte was die in zijn agenda (bij de datum
6 augustus 2003, dus twee en een halve maand voor het tenlastegelegde feit) een tekst heeft geschreven waarin de naam Jan (gevolgd door doorgestreept vermoedelijk: Peter Balkenende) voorkomt, evenals de woorden 'ik hou van jou' en - onder meer - een verwijzing naar tevergeefs wachten. Het hof acht deze tekst zodanig dubbelzinnig dat daaraan geen contra-indicatie valt te ontlenen. Die tekst is overigens de enige plaats in het dossier waarin de naam van de minister-president (als mogelijk slachtoffer van boze plannen van de verdachte) figureert.
Een tweede omstandigheid zou moeten samenhangen met de aantekening in verdachte's agenda dat in de Zoetermeerse treinen (de woonplaats van de verdachte) 's-avonds vuurwapencontroles worden uitgevoerd. Het hof verstaat deze aantekening niet in samenhang met het (specifieke) tenlastegelegde, maar in het verband van verdachte's illegale vuurwapenbezit en zijn vanuit zijn ziekte voortkomende behoefte zich tegen potentiële dreigingen te wapenen.
Het vorenstaande brengt het hof tot de slotsom dat noch in relatie tot mevrouw Balkenende, noch in relatie tot haar echtgenoot sprake is geweest van opzet bij de verdachte - in welke vorm dan ook - om deze(n) met het door hem meegenomen mes letsel aan te doen.
De verdachte dient derhalve van het onder 1 tenlaste-gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een bijlage die aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsverweer ten aanzien van de fouillering
Door de raadsman is als verweer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte onrechtmatig is gefouilleerd, waarbij het onder 1 tenlastegelegde mes is aangetroffen; dat nu - aldus de raadsman - heeft weer ten grondslag gelegen aan de doorzoeking waarbij het onder 2 tenlastegelegde vuurwapen is aangetroffen, welke vondst, als gevolg van de gestelde eerdere onrechtmatige fouillering, niet tot het bewijs mag bijdragen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Blijkens de betreffende processen-verbaal van bevindingen is de, toen nog niet aangehouden, verdachte op verzoek van opsporingsambtenaren op vrijwillige basis meegegaan naar een politiebureau voor een nader gesprek en onderzoek. Aldaar werd de verdachte opgehouden in een daarvoor bestemde ruimte. Teneinde de veiligheid van verdachte, alsmede de veiligheid van collega's en goederen te waarborgen, werd 'een veiligheidsfouillering' toegepast.
De verdachte was in casu vrijwillig meegegaan naar het bureau om daar op vrijwillige basis zijn verhaal te doen. Dat bracht mee dat verdachte zich als 'gast' van de politie op het bureau aan de huisregels diende te onderwerpen. Deze huisregels brengen mee dat men bij (langer) verblijf als (tijdelijk) ingeslotene in een arrestantencel of dagverblijf overeenkomstig artikel 28 van de Ambtsinstructie wordt onderworpen aan een huishoudelijke of insluitingsfouillering die erop is gericht de betrokkene de voorwerpen te ontnemen die een gevaar kunnen vormen voor zijn of andermans veiligheid. Hoewel de instructie naar de letter niet ziet op degene die op vrijwillige basis gedurende enige tijd op het politiebureau verblijft, is het hof van oordeel dat
- gelet op de verantwoordelijkheid die de politie in die situatie ook voor de veiligheid van betrokkene (en die van anderen) heeft - artikel 28 overeenkomstige toepassing vindt.
De verdachte is dus bevoegdelijk aan de kleding onderzocht. Het hof merkt daarbij overigens nog op dat uit de betreffende processen-verbaal niet is gebleken dat de verdachte voor zijn aanhouding op enige wijze bezwaar tegen de gang van zaken op het politiebureau heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van de uitgebrachte rapportage met betrekking tot de persoon van de verdachte, opgemaakt op 15 april 2004 door M.D. van Ekeren, psychiater, en mevrouw I.M. van Woudenberg, psycholoog, beiden als vast gerechtelijk deskundige verbonden aan het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft aan de observatie in het Pieter Baan Centrum geen medewerking willen verlenen. Deze rapporten houden niettemin onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Door de twee gedragsdeskundigen is geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een waanstoornis. Hij heeft paranoïde en erotomane wanen, alsook grootheids- en betrekkingsideeën. Verdachte verkeert voortdurend in een angstige, onveilige belevingswereld van tegen hem gerichte complotten en laster en hij waant afgeluisterd en bedreigd te worden.
Tijdens het onderzoek in het Pieter Baan Centrum is van deze wanen gebleken en werd zelfs uitbreiding daarvan geconstateerd.
Verdachte, die in 2001 eerder werd veroordeeld voor een poging tot doodslag op een toenmalige buurman, voor wie verdachte's gedraging geheel onverwacht kwam, is er thans van overtuigd dat twee van zijn huidige buren het op hem voorzien hebben. Deze overtuiging is zodanig oncorrigeerbaar, dat gesproken moet worden van een paranoïde waan.
De deskundigen onderkennen dan ook een verband tussen verdachte's paranoïde waan te worden afgeluisterd en bedreigd door twee buurmannen en het hem onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Op basis van zijn bij de stoornis passende paranoïde angst ten aanzien van in elk geval de buurmannen meent verdachte zich veiliger te voelen wanneer hij zich voorziet van een wapen.
Aldus is er een direct verband tussen de waanstoornis en het verboden wapenbezit, op grond waarvan de deskundigen hem vanuit gedragskundig oogpunt voor wat betreft feit 2 volledig ontoerekeningsvatbaar achten.
Op grond van de hierboven weergegeven conclusies, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het onder 2 bewezenverklaarde aan de verdachte niet kan worden toegerekend en dat de verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 impliciet primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking zal worden gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd, met beslissing omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld in het vordering en beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling.
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning onbevoegd een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens en munitie levert een onaanvaardbaar groot risico op voor de veiligheid van personen.
Zoals hiervoor reeds aangegegeven is het hof tot het oordeel gekomen dat het wapen- en munitiebezit de verdachte, gelet op diens ziekelijke stoornis van de geestbermogens, niet kan worden toegerekend.
Gezien de aard en de ernst van die stoornis, zoals deze naar voren komt uit meergenoemd rapport van het Pieter Baan Centrum, moet het gevaar voor agressieve, strafbare feiten gericht tegen personen, groot worden geacht.
Het enkele (bewezenverklaarde) feit van het illegale wapenbezit, kan naar maatstaven van proportionaliteit weliswaar niet zonder meer oplegging van een maatregel dragen, maar het hof kent in casu evenwel groot gewicht toe aan de kennelijke samenhang van het wapen- en munitiebezit met de bij de verdachte vastgestelde paranoïde waan en aan het daardoor aanzienlijk verhoogde risico dat bij - al dan niet vermeende - bedreigende situaties de verdachte tot daadwerkelijk gebruik van wapens tegen personen overgaat. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte reeds eerder ter zake van het toebrengen van messteken aan een toenmalige buurman tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van niet geringe duur is veroordeeld, waarbij uit de aan het dossier toegevoegde stukken in die strafzaak moet worden afgeleid dat er daarbij sprake is geweest van een uit waan voorkomende bedreiging die door de verdachte kennelijk aldus werd afgewend.
Teneinde verdachte's delictgevaarlijkheid in deze zin terug te dringen achten voornoemde deskundigen behandeling noodzakelijk. Deze dient in eerste instantie gericht te zijn op verwerving van ziekte-inzicht, welk inzicht bij verdachte volledig ontbreekt. De behandeling kan slechts plaatsvinden in een gesloten behandelomgeving met een duidelijke structuur.
Waar minder vergaande behandelmodaliteiten geen uitzicht bieden op adequate behandeling en gevaarsreductie, adviseren de deskundigen om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof neemt dit advies over.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat, nu bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake is geweest van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en die feiten daarenboven misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van in ieder geval vier jaren is gesteld alsmede dat het naar het oordeel van het hof bepaaldelijk aanwezig te achten risico van herhaling van geweldsdelicten - en daarmee de gevaarzetting voor de onaantastbaarheid voor de lichamelijke integriteit van anderen (vide artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht) het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist, de verdachte terbeschikking dient te worden gesteld met verpleging van overheidswege, ook al zal zulks naar verwachting langdurige vrijheidsbeneming met zich meebrengen.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, genummerd 1 tot en met 7 (blijkens de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), zullen worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen, die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen dan wel met betrekking tot welke het onder 2 bewezenverklaarde is begaan, van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en die voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer in de arrondis-sementsrechtbank te Rotterdam van 3 september 2001 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van éénentwintig maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging.
Naar het oordeel van het hof zijn er geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
Uit de opgemaakte rapportage in de onderhavige strafzaak blijkt dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde in de onderhavige strafzaak als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Onder die omstandigheden en gelet op de door het hof op te leggen maatregel die naar verwachting langdurige vrijheidsbeneming zal meebrengen, acht het hof thans geen termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte niet strafbaar terzake van het bewezenverklaarde en ontslaat deze van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 7 vermelde voorwerpen.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Aler en Van Dissel, in bijzijn van de griffier Van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 februari 2005.