Rolnummer: 22-002985-03
Parketnummer(s): 12-003006-99
Datum uitspraak: 2 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 18 december 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1943],
volgens het GBA zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, doch volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep wonende te [woonplaats], [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 januari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek om contra-expertise
Van de zijde van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde een verzoek tot contra-expertise gedaan ten aanzien van het financiële rapport van [deskundige], financieel deskundige, nu er volgens de verdachte in dit rapport uitgegaan is van een onjuiste opslagcapaciteit. Tevens verwijst de raadsman naar de opmerkingen die hij in eerste aanleg heeft gemaakt ten aanzien van de onjuistheden in het financiële rapport, beschreven in zijn pleitnotitie d.d. 5 december 2002, gehecht aan het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Middelburg.
Voorts deelt de raadsman mede het van belang te vinden dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig met de behandeling van de ontnemingsvordering zal plaatsvinden, nu het onjuiste financiële rapport een belangrijke rol speelt bij deze ontnemingsvordering.
Het hof wijst het verzoek tot contra-expertise af, nu het een dergelijke nadere rapportage niet nodig acht voor enige door het hof te nemen beslissing, gelet op de uitspraak die zal worden gegeven ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Voor zover de raadsman om aanhouding heeft verzocht teneinde de behandeling van de strafzaak en de ontnemingsvordering gelijktijdig te laten plaatsvinden, wijst het hof dit aanhoudingsverzoek af nu daarvan de noodzaak niet is gebleken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof, dat, zelfs al zou [verdachte] zijn administratie op onjuiste wijze gevoerd hebben, dat gegeven er nog niet toe leidt dat [verdachte] daarmee valsheid in geschrift heeft gepleegd. Daarvoor is immers vereist dat [verdachte] daartoe de in het begrip vervalsen en valselijk opmaken geïmpliceerde opzet (al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet) had. Dit acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft jarenlang grote bedragen gewisseld ten behoeve van derden. Door aldus te handelen is de verdachte werkzaam geweest als wisselkantoor zonder aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen te voldoen. Daarmee heeft hij de integriteit en de goede werking van het financiele stelsel in gevaar gebracht en oneerlijke concurrentie aangedaan aan wisselkantoren die de wet wel in acht nemen. Daarbij heeft de verdachte degenen die bij hem geld kwamen wisselen nooit gevraagd naar de herkomst van het geld. Door deze handelwijze van de verdachte is de mogelijkheid ontstaan dat geld werd gewisseld dat van misdrijf afkomstig was.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 januari 2005, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van tweehonderd uren een passende reactie vormt.
Rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden door het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en het behandelen van de zaak in hoger beroep, zal het hof de eerder vermelde werkstraf matigen tot honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1(oud), 2 en 6(oud) van de Wet op de economische delicten en artikel 4(oud) van de Wet inzake de wisselkantoren.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 75 (vijfenzeventig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Reinking, Van Strien en Van den Berg, in bijzijn van de griffier mr. Timmer-Smeele.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 februari 2005