ECLI:NL:GHSGR:2005:AS5829

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
569-H-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Duindam
  • A. van Nievelt
  • E. Gerretsen-Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de schuldsanering van de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 21 juni 2004 beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 23 maart 2004, waarin de kinderalimentatie voor de kinderen was vastgesteld op nihil vanwege de schuldsanering van de vader. De vader heeft de kinderen erkend, die bij de moeder wonen. De rechtbank had eerder op 13 augustus 2002 de kinderalimentatie vastgesteld op € 122,- per maand per kind, maar de vader verzocht om wijziging van deze beschikking, wat leidde tot de bestreden beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2004 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De moeder betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de schuldsanering een rechtens relevante wijziging van omstandigheden was, en dat de vader niet had aangetoond dat het aangaan van zijn schulden noodzakelijk was. De vader daarentegen stelde dat hij door de schuldsanering niet in staat was om alimentatie te betalen, en dat zijn financiële situatie na de uitspraak van de rechtbank aanzienlijk was verslechterd.

Het hof oordeelde dat de wijziging van omstandigheden voldoende was om de draagkracht van de vader opnieuw te beoordelen. Het hof concludeerde dat de alimentatieverplichting van de vader niet als een boedelschuld kan worden beschouwd en dat de vader tijdelijk geen draagkracht heeft om alimentatie te voldoen. De moeder's argumenten dat de rechter-commissaris de alimentatieverplichting zou moeten respecteren, werden verworpen. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de alimentatie tijdelijk op nihil werd gesteld, en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

Uitspraak : 12 januari 2005
Rekestnummer : 569-H-04
Rekestnr. rechtbank : 03-5811
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.J.P.M. Benders,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. T. Bissessur.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 21 juni 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 23 maart 2004.
De vader heeft op 4 september 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 10 augustus 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 november 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de vader, bijgestaan door zijn procureur. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] heeft op 16 september 2004 schriftelijk zijn mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder: hierna gezamenlijk te noemen: de ouders, het volgende vast.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit zijn geboren de minderja-rigen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], en
[kind 2], geboren op [geboortedatum],
hierna tezamen te noemen: de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend. De kinderen wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 13 augustus 2002 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage - uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2002 vastgesteld op € 122,- per maand per kind.
Op 13 oktober 2003 heeft de vader de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht - (het hof leest:) met wijziging van de beschikking van 13 augustus 2002 en uitvoerbaar bij voorraad - de aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader, met ingang van 1 juli 2003 te bepalen op nihil, althans op een bedrag als de rechtbank juist acht. De moeder heeft tegen dit inleidend verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie met ingang van 17 december 2003 bepaald op nihil, zulks voor de duur van de op de vader van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie, de draagkracht van de vader. De behoefte van de kinderen staat, als niet bestreden, vast.
2. De moeder verzoekt (het hof leest:) de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat het verzoek van de vader wordt afgewezen. De vader bestrijdt haar beroep.
3. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt de moeder allereerst dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat, nu op de vader een definitieve saneringsregeling ingevolge de WSNP van toepassing is verklaard, er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Volgens de moeder is het enkele feit dat er een rechtelijke uitspraak ligt waarbij de schuldsanering is uitgesproken, geen rechtvaardiging om de alimentatiebetalingsverplichting op nihil te stellen, aangezien de vader nog steeds niet heeft aangetoond dat het aangaan van de schulden noodzakelijk was.
4. De vader acht het terecht dat de rechtbank is uitgegaan van de feitelijke situatie na 17 december 2003 omdat hij sinds die datum geen draagkracht meer heeft om de verschuldigde kinderalimentatie te voldoen. Hij heeft weinig invloed op de betaling van zijn schulden, aangezien de bewindvoerder zijn inkomsten en uitgaven beheert. Volgens de vader zijn de schulden mede toegenomen doordat hij na de verbreking van de relatie alle destijds opgebouwde schulden op zich heeft genomen. De vader stelt altijd bereid te zijn geweest de kinderalimentatie te betalen. Om kinderalimentatie te kunnen voldoen was hij, aldus de vader, genoodzaakt meer schulden te maken, totdat de gemeente [woonplaats] hem in verband met de schuldsanering geadviseerd heeft om een verzoek tot nihilstelling in te dienen. Alle schulden zijn door de gemeente [woonplaats] en de rechter-commissaris geverifieerd.
5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. Op 17 december 2003 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van de vader. Gelet op de consequenties die deze uitspraak met zich brengt ten aanzien van de financiële positie van de vader - de vader heeft als gevolg van de uitspraak beduidend minder bestedingsruimte - is er naar het oordeel van het hof voldoende gebleken van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden op basis waarvan de draagkracht van de vader opnieuw beoordeeld zal moeten worden. Overigens acht het hof het antwoord op de vraag of de schulden wel of niet ten tijde van het huwelijk zijn ontstaan in dezen niet relevant, aangezien de feitelijke situatie op zichzelf redengevend is en niet de oorzaak die aan de feitelijke situatie ten grondslag ligt. Deze grief van de moeder faalt.
6. Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de vader tijdens de schuldsaneringperiode toch in staat is of in staat gesteld kan worden de kinderalimentatie te voldoen. De moeder beschouwt de kinderalimentatieverplichting als een boedelschuld die nagekomen moet worden, ook in het kader van de WSNP. Onder verwijzing naar de richtlijnen van de werkgroep Recofa voert de moeder aan dat de rechter-commissaris in faillissementen en schuldsaneringen de vrijheid heeft om de beslagvrije voet te verhogen met een bedrag. De moeder acht het redelijk om de beslagvrije voet te verhogen met het bedrag dat de vader verschuldigd is aan kinderalimentatie. Zij baseert deze stelling mede op de vuistregel die, zo stelt zij, tussen de alimentatierechter en de rechter-commissaris bestaat en die inhoudt dat indien een alimentatierechter een alimentatie bepaalt die niet uit het vrij te laten bedrag kan worden voldaan, de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag zal moeten corrigeren. Met andere woorden, naar de mening van de moeder dient de rechter-commissaris de uitspraak van de rechtbank betreffende een opgelegde kinderalimentatie te respecteren. De moeder vindt dat van de vader verwacht mag worden dat hij via zijn bewindvoerder tracht het vrij te laten bedrag te verhogen met het bedrag dat hij aan kinderalimentatie is verschuldigd.
7. Volgens de vader dient de alimentatierechter de uitspraak van de rechter-commissaris te respecteren. Na de beslissing van de rechter-commissaris heeft de vader geen invloed op de verhoging van het vrij te laten bedrag.
8. Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld zal moeten worden of de wijziging van omstandigheden zodanig is, dat de bestaande alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De verplichting van de vader tot betaling van de hem door de rechter opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen kan niet gelden als een boedelschuld, dus als een schuld die een onmiddellijke aanspraak op de boedel geeft en niet voldaan hoeft te worden uit de vrije ruimte. De kinderalimentatie zal derhalve voldaan moeten worden uit het vrij te besteden bedrag van de vader. Als gevolg van het uitspreken van de schuldsaneringsregeling beschikt de vader maandelijks over een beperkt bedrag ter besteding voor zijn levensonderhoud. De vader heeft gesteld en de moeder heeft ter zitting erkend dat de vader niet in staat is enige alimentatie te voldoen uit zijn vrije ruimte. Het hof maakt deze stelling van de vader dan ook tot de zijne. Het hof kan zich niet vinden in de stelling van de moeder inhoudende dat de rechter-commissaris in faillissements- en schuldsaneringszaken de uitspraak van de alimentatierechter betreffende een opgelegde kinderalimentatie dient te respecteren door het vrij te laten bedrag te corrigeren. Het vorenstaande brengt mee dat ook deze grieven van de moeder falen.
9. Ten slotte stelt de moeder dat de overige schuldeisers van de vader in verhouding tot de vaststaande en dringende onderhoudsverplichting ten opzichte van de kinderen in onredelijke mate worden bevoordeeld indien de onderhoudsplicht zou worden beëindigd. De moeder voert in haar beroepschrift een aantal omstandigheden aan die deze stelling onderbouwen.
10. De vader is van mening dat het argument van de moeder dat de schulden van derden van lagere orde zijn dan de kinderalimentatie, niet altijd op gaat. Hierbij verwijst de vader naar de nibud-normen waar eerst alle lopende schulden afgetrokken worden alvorens de draagkracht wordt bepaald.
11. Het hof overweegt allereerst dat er geen sprake is van een definitieve beëindiging van de kinderalimentatiebetalingsverplichting. De vader heeft weliswaar tijdelijk geen draagkracht om enige alimentatie te voldoen, maar de verplichting tot het betalen van alimentatie blijft bestaan. De alimentatie wordt slechts tijdelijk op nihil gesteld. Het hof erkent dat de schuldsaneringsregeling met zich brengt dat de schuldeisers die betrokken zijn bij de schuldsanering (een gedeelte van) de schuld terugbetaald krijgen, terwijl de kinderen gedurende de schuldsanering geen bijdrage ontvangen, doch het hof is van oordeel dat deze omstandigheid niet van invloed is op de te nemen beslissing. Het is mede in het belang van de kinderen dat de vader door middel van de schuldsanering een einde kan maken aan zijn financiële problemen. Immers, na sanering is er naar mag worden verwacht, wel ruimte voor de vader om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
12. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Duindam, Van Nievelt en Gerretsen-Visser, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 12 januari 2005.