Uitspraak : 12 januari 2005
Rekestnummer : 549-M-04
Rekestnr. rechtbank : 995/03
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.W. de Vos van Steenwijk,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E.M.H. Alkemade.
De vader is op 14 juni 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 17 maart 2004.
De moeder heeft op 16 juli 2004 een verweerschrift ingediend en daarbij verzocht de vader te veroordelen in de kosten van het geding.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 5 juli 2004, 20 juli 2004 en 15 november 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 november 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Ph. Van Kampen, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, M.P. Kapteijn.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder, hierna gezamenlijk te noemen: de ouders, het volgende vast.
Uit het op [datum] door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn de volgende nog minderjarige kin[kind 1]n geboren:
[kind1 ], geboren op [geboortedatum], verd[kind 2]nd 1]; en
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2],
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, die bij de moeder verblijven.
Bij echtscheidingsbeschikking van 23 december 1998 heeft de rechtbank te Middelburg de zaak onder meer ten aanzien van de kinderalimentatie aangehouden.
Bij opvolgende beschikking van 6 oktober 1999 heeft de rechtbank onder meer de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2], ten laste van de vader – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald op ƒ 180,- (€ 81,68) per maand per kind, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die aan de vader op grond van geldende wetten en/ of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verleend.
Bij verzoekschrift van 5 augustus 2003 en daarop volgend deels gewijzigd verzoek ter zitting op 15 december 2003, heeft de vader de rechtbank te Middelburg onder meer verzocht – met wijziging van de beschikking van 6 oktober 1999 – de aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader, met ingang van 1 juni 2002, dan wel – subsidiair – met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op nihil te stellen, althans te stellen op een zodanig bedrag, met ingang van een zodanig tijdstip als de rechtbank juist acht. De moeder heeft tegen dit inleidend verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is onder meer – met wijziging van de beschikking van 6 oktober 1999 – de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] met ingang van 7 augustus 2003 bepaald op € 45,- per maand per kind en met ingang van 1 oktober 2003 op € 67,50 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Al het meer of anders verzochte is afgewezen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De vader is geboren op [geboortedatum] en woont samen met een partner. Hij is in loondienst. De rechtbank heeft zijn inkomen uit loondienst onbetwist vastgesteld op
€ 2.225,70, bruto per maand, exclusief vakantiebijslag. Hij is par-ticulier verzekerd voor ziektekosten. Hij neemt deel aan een spaarloonregeling bij zijn werkgever. Het maximale spaarloon wordt op zijn loon ingehouden. Zijn nieuwe partner heeft geen inkom-sten.
Ten aanzien van de moeder
De moeder is geboren op [geboortedatum]. Zij is in loondienst. Per maand be-draagt haar netto inkomen uit loon € 2.300,-. Zij is particulier verzekerd voor ziektekosten.
Zij heeft de volgende onbetwiste maandlasten:
- € 650,- woonlasten, bestaande uit € 450,- hypotheeklasten en € 200,- premie levensverzeke-ring;
- € 300,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie, de draagkracht van de vader. De behoefte van de kinderen aan kinderalimentatie staat, als niet betwist, vast.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking (het hof leest: ten aanzien van de kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2]) te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
primair de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] op nihil te stellen, en subsidiair de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] te bepalen op € 34,- per maand per kind. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt daarbij de vader te veroordelen in de kosten van het geding.
3. Ter onderbouwing van zijn beroep stelt de vader zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de gezinsnorm heeft toegepast. Volgens de vader zal de norm voor een echtpaar vermeerderd moeten worden met het eigen aandeel van de vader in de kosten van kinderen in het tweede gezin volgens de nibud-normen, door de vader gesteld op € 460,- per maand. De bijstandsnorm zal derhalve, naar de mening van de vader, gesteld moeten worden op een totaal van € 1.617,- per maand. Voorts stelt de vader zich op het standpunt dat ook de moeder bij zal moeten dragen in de kosten van de kinderen. Ten slotte is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte enige alimentatie bepaald heeft, aangezien hij en zijn huidige partner niet in staat zijn een hoger inkomen te genereren.
4. De moeder acht geen redenen aanwezig om een andere norm dan de gezinsnorm te hanteren. De nibud-normen zijn van betekenis bij het vaststellen van de hoogte van de behoefte aan kinderalimentatie en niet bij het vaststellen van de kosten van de kinderen in het gezin van de alimentatieplichtige. De normen moeten naar de mening van de moeder dan ook niet betrokken worden bij het bepalen van de draagkracht van de vader. Verder is de moeder van mening dat zij reeds genoegzaam bijdraagt in de kosten van de kinderen. De moeder begrijpt overigens niet dat de vader niet in staat is de opgelegde alimentatie te betalen, aangezien de rechtbank rekening heeft gehouden met de gewijzigde omstandigheden hetgeen tot uitdrukking is gekomen in een beduidend verlaagde kinderalimentatie.
5. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. De vader heeft zijn eerste grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank omtrent de toepassing van de gezinsnorm. Bij alimentatiebepaling is het uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf (en zijn gezin) ten minste het bestaansminimum moet behouden, vermeerderd met een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte (de vrije ruimte). Het bestaansminimumbedrag voor een gezin is het minimumbedrag waar een gezin van geacht wordt rond te kunnen komen en zorgt er (onder meer) voor dat de onderhoudsplichtige in staat is zijn kinderen te voorzien van kleding en onderdak en dat zij naar school kunnen gaan. Het bestaansminimumbedrag wordt bepaald door de bijstandsnorm. De bijstandsnorm is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De rechtbank heeft als bijstandsnorm de gehuwdennorm/gezinsnorm toegepast. Deze norm is een standaardnorm die niet wordt beïnvloed door het aantal kinderen dat in een gezin aanwezig is. De nibud-normen vertegenwoordigen de behoefte van de kinderen in het algemeen. Deze behoefte wordt voor een groot deel geacht te zijn geïncorporeerd in de gehuwdennorm/gezinsnorm. Voor zover de vader meer uitgaven ten behoeve van zijn (nieuwe) kinderen wil voldoen, zal hij deze kosten moeten voldoen uit zijn vrije ruimte, hetgeen het hof redelijk acht. Dit zou anders kunnen zijn indien de vader bijzondere lasten heeft ten behoeve van zijn (nieuwe) kinderen. Bijzondere lasten als topsportkosten kunnen door de onderhoudsplichtige als zodanig ten laste van de draagkracht meegenomen worden, doch dit is gesteld noch gebleken. Indien naast de bijstandsnorm voor het gezin, rekening gehouden zou worden met de behoefte van de kinderen, zou dit inhouden dat eigenlijk dubbel rekening gehouden zou worden met de kosten van de kinderen in het nieuwe gezin, hetgeen het hof onwenselijk acht. Op basis van het vorenstaande oordeelt het hof dan ook dat de rechtbank terecht de gezinsnorm/gehuwdennorm heeft toegepast en de nibud-normen niet heeft betrokken bij het bepalen van het bedrag waarmee de draagkracht van de vader gecorrigeerd moet worden. Deze grief faalt derhalve.
6. De vader stelt zich voorts op het standpunt dat de moeder mee moet dragen in de kosten van de kinderen. De vader heeft het eigen aandeel in de kosten van de kinderen op basis van de nibud-normen gesteld op een bedrag van € 250,- per kind per maand, welk bedrag niet door de moeder wordt betwist. Het hof zal dit bedrag derhalve als uitgangspunt nemen. De rechtbank heeft bepaald dat de vader, conform zijn draagkracht, met ingang van 7 augustus 2003 € 45,- per kind per maand, en met ingang van 1 oktober 2003 € 67,50 per maand per kind bij moet dragen in de kosten van de kinderen. De moeder draagt derhalve zelf bij met een bedrag van € 205,- respectievelijk € 182,50 per maand per kind. Het hof is van oordeel dat, gelet op de verhouding van de inkomens en de gezinssituaties van beide ouders, de moeder naar verhouding ruim voldoende bijdraagt in de kosten van de kinderen. Om deze reden zal ook deze grief van de vader falen.
7. Nu geen van de grieven van de vader slaagt, de vader geen grieven heeft gericht tegen de overige door de rechtbank genomen beslissingen ten aanzien van zijn draagkracht, en de vader derhalve in staat moet worden geacht een bijdrage van € 67,50 te kunnen voldoen, zal het hof de bestreden uit-spraak bekrachtigen.
8. Het hof ziet geen reden om, zoals door de moeder is verzocht, de vader te veroordelen in de proceskosten, zodat het verzoek van de moeder hieromtrent zal worden afgewezen.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Van Nievelt en Duindam, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 12 januari 2005.