Uitspraak : 23 februari 2005
Rekestnummer : 467-R-04
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 03-2958
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Kars,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W. Taekema.
De man is in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 19 februari 2004.
De vrouw heeft op 9 augustus 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 10 juni 2004, 6 september 2004 en 23 december 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 13 januari 2005 een brief ingekomen, met de mededeling dat de advocate van de vrouw, mr. W.F. van Arkel, de vrouw uit kostenoogpunt niet ter zitting zal vergezellen.
Op 21 januari 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.O. Ligeon-Merton, en de vrouw in persoon. De advocaat van de vrouw is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij vonnis van 26 juni 1995 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen par-tijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op [datum].
Bij vonnis van 8 januari 1996 heeft de rechtbank te Rotterdam bepaald, dat de man met ingang van de dag dat het echtscheidingsvonnis is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ƒ 3.000,- (€ 1.361,34) per maand dient te voldoen.
Bij verzoekschrift van 19 september 2003 heeft de man de rechtbank te Rotterdam verzocht – met wijziging van het vonnis van 8 januari 1996 en uitvoerbaar bij voorraad – de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 19 september 1998, althans met ingang van de dag der samenleving van de vrouw en haar nieuwe partner, althans met ingang van de dagtekening van het verzoekschrift, op nihil te stellen, althans een zodanige ingangsdatum en bedrag vast te stellen als de rechtbank juist acht. De vrouw heeft tegen het inleidende verzoek verweer gevoerd. Tevens heeft de vrouw de rechtbank zelfstandig verzocht te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man is geëindigd per 1 januari 2002, zijnde de datum waarop de vrouw met haar nieuwe partner is gaan samenleven als waren zij gehuwd.
Bij de bestreden beschikking is – met wijziging van het vonnis van 8 januari 1996 en uitvoerbaar bij voorraad – vastgesteld dat de alimentatieverplichting van de man zal eindigen per 1 januari 2002, en is het meer of anders verzochte afgewezen.
BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zijn in eerste aanleg gedane verzoek toe te wijzen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. Bij faxbericht van 24 juni 2004 is van de zijde van de vrouw naar voren gebracht dat het appelschrift van de man weliswaar is gedateerd 17 mei 2004, doch dat uit de stempel die de griffie van het hof op het beroepschrift heeft aangebracht (24 mei 2004), blijkt dat het beroepschrift na het verstrijken van de appeltermijn bij het hof is ingekomen.
3. Mr. Ligeon-Merton heeft ter zitting nader verklaard dat het beroepschrift op 18 mei 2004 op of omstreeks 1.30 uur per koerier in de brievenbus van het Gerechtshof te Den Haag, Prins Clauslaan 60, is gedeponeerd en derhalve tijdig bij het hof is ingediend. Ten bewijze van haar stelling heeft mr. Ligeon-Merton bij faxbericht aan het hof van 25 juni 2004 drie bijlagen gevoegd, waaronder een faxbericht van het desbetreffende koeriersbedrijf, gedateerd 11 juni 2004. Desgevraagd ter zitting van het hof heeft mr. Ligeon-Merton medegedeeld dat post altijd door haar per koerier wordt verzonden. Voorts heeft zij medegedeeld dat zij aanneemt dat het koeriersbedrijf het beroepschrift tijdig in de bovengenoemde brievenbus heeft gedeponeerd.
4. Het beroepschrift, dat bij het hof is ingekomen op 24 mei 2004, richt zich tegen een beschikking van 19 februari 2004. Ingevolge artikel 358 lid 2 Rv was de termijn waarbinnen hoger beroep tegen die beschikking kon worden ingesteld op het moment van indiening van het beroepschrift reeds verstreken. Het beroep had in casu immers ingesteld moeten worden binnen drie maanden na de dag van de bestreden beschikking, zodat de termijn voor hoger beroep derhalve eindigde op 19 mei 2004. In geval van bezorging door een rekest in de brievenbus te deponeren, dient de indiening te geschieden tijdens de openingsuren van de griffie in verband met de registratie van de datum van binnenkomst. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk kunnen maken dat het beroepschrift tijdig (uiterlijk op 19 mei 2004) in de bovengenoemde brievenbus is gedeponeerd. Het risico dat verbonden blijft aan de werkwijze van mr. Ligeon-Merton en de koeriersdienst, had in casu opgevangen kunnen worden door indiening van het beroepschrift in enkelvoud en zonder bijlagen per fax, gevolgd door verzending per post of koerier van alle stukken in drievoud. Het moment van binnenkomst van de fax is dan maatgevend voor de termijn van hoger beroep. Tevens had het risico opgevangen kunnen worden door het beroepschrift persoonlijk ter griffie te bezorgen en aldaar een ontvangstbevestiging te vragen. Bovendien had de man op 19 mei 2004 kunnen controleren of het beroepschrift was aangekomen en, indien nodig, naar bevind van zaken kunnen handelen. Nu de man van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt kan dit – in het belang van de rechtszekerheid en de eisen van een goede procesorde – niet ten nadele van de vrouw komen. Ten overvloede merkt het hof op dat er een tegenstrijdigheid zit in het faxbericht van mr. Ligeon-Merton van 25 juni 2004. In dat bericht wordt in de eerste alinea 18 mei 2004 als bezorgdatum van het beroepschrift genoemd, terwijl in de derde alinea wordt gesteld dat het beroep op 17 mei 2004, derhalve tijdig is ingediend. Nu de man de exacte datum en tijdstip van indiening van het beroepschrift niet kan aantonen, is het hof van oordeel, mede gelet op het vorenstaande, dat het beroep te laat is ingesteld, met als gevolg dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Labohm, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 23 februari 2005.