ECLI:NL:GHSGR:2005:AS8566
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Vonk
- Kwestro
- Rechtspraak.nl
Scholingsuitgaven en de voorwaarden voor aftrekbaarheid in de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 februari 2005, staat de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, geboren op 18 maart 1949, had in 2002 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.843, waarbij hij diverse persoonsgebonden aftrekposten, waaronder studiekosten, in aanmerking wilde nemen. De Inspecteur had echter de aftrek van deze scholingsuitgaven afgewezen, wat leidde tot een geschil.
De belanghebbende had uitgaven gedaan voor zijn zelfstudie en opleidingen aan de Rijksuniversiteit Leiden en de Nederlandse Handelsacademie, maar de Inspecteur betwistte dat deze uitgaven als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt. Volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 kunnen scholingsuitgaven alleen als aftrekbaar worden beschouwd als ze zijn gedaan met het oogmerk en in de redelijke verwachting dat de verworven kennis productief kan worden gemaakt in het economische verkeer. De belanghebbende stelde dat zijn studies gericht waren op het verbeteren van zijn kansen op de arbeidsmarkt, maar het Hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze redelijke verwachting.
Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij het de argumenten van de Inspecteur steunde. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder scholingsuitgaven in aanmerking komen voor aftrek, en dat de belastingplichtige moet aantonen dat de uitgaven daadwerkelijk gericht zijn op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.