ECLI:NL:GHSGR:2005:AT2649

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200020704
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Silvis
  • J. van Rijnberk
  • M. Fonteijn-Van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en voorbereiding van moord met lijkverberging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank. De verdachte en zijn mededaders zijn beschuldigd van het plegen van een zeer ernstig delict, waarbij de zakelijke partner van een medeverdachte op brute wijze is vermoord. Het slachtoffer werd naar de werkvloer gelokt en daar met een metalen pijp en een mes om het leven gebracht. De verdachte had de moord langdurig voorbereid, waaronder het observeren van het slachtoffer en het maken van afspraken met zijn opdrachtgever over de uitvoering van de moord. Na de moord werd het lichaam van het slachtoffer in de kofferbak van diens auto gelegd en in Den Haag geparkeerd, waarna de verdachte naar het buitenland vluchtte. Uiteindelijk werd hij in Duitsland gearresteerd en teruggebracht naar Nederland.

Tijdens de rechtszittingen in hoger beroep werd vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van de moord, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het medeplegen van moord, medeplegen van voorbereiding van moord en het verbergen van een lijk. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn oprechte berouw. De uitspraak benadrukt de schokkende impact van de moord op de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000207-04
Parketnummer(s): 09-753232-03
Datum uitspraak: 18 maart 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, huis van bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 oktober 2004, 28 januari 2005 en 4 maart 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van de voortgezette handeling van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde, alsmede terzake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof met betrekking tot het onder 2 primair tenlastegelegde het volgende gebleken.
In de nacht van 2 op 3 mei 2003 was de verdachte met een medeverdachte bereid om in de vroege morgen van 3 mei 2003 in de wasserij [slachtoffer] in opdracht van een ander om het leven te brengen. Door de onverwachte confrontatie met een derde, ruim voordat het beoogde slachtoffer in de wasserij verwacht werd, is door de opdrachtgever de uitvoering van het voornemen afgeblazen. Niet gebleken is dat het beoogde slachtoffer in de nacht van 2 op 3 mei 2003 ter plaatse is verschenen. Het hof acht gezien het voorgaande geen begin van uitvoering van moord aanwezig.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van moord.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van voorbereiding van moord.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict, waarbij de zakelijke partner van een medeverdachte met behulp van een metalen pijp en een mes van het leven is beroofd. Het slachtoffer is naar de werkvloer gelokt en is daar in de vroege ochtenduren vermoord. Aan het plegen van de moord is een langdurige planning door de verdachte en zijn mededaders vooraf gegaan, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de verdachte het slachtoffer geruime tijd in de gaten heeft gehouden, hem verschillende malen heeft opgewacht en hij meerdere keren overleg met zijn opdrachtgever heeft gehad over hoe en waar de moord zou kunnen plaatsvinden. Voorts hadden hij en een mededader met het doel het slachtoffer van het leven te beroven ruim tevoren al een mes voorhanden. Na de moord heeft de verdachte na gedegen verkenning en planning dienaangaande vooraf, het lichaam van het slachtoffer in de kofferbak van diens auto gelegd en deze in Den Haag geparkeerd, waarna hij naar het buitenland is gevlucht. De verdachte heeft daarna besloten om terug te keren naar Nederland en is in Duitsland gearresteerd.
Door deze moord is op brute wijze aan een man het leven ontnomen en is aan de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij voor een geldbedrag, dat hem door de opdrachtgever was toegezegd, en na geruime tijd daarover te hebben beraadslaagd en voorbereidingen te hebben getroffen, een dergelijk gruwelijke daad heeft begaan.
Gezien verdachtes proceshouding waarin hij ruimhartig openheid van zaken gaf, met name ook in voor hemzelf belastende zin, ondanks de angst die hij en zijn naasten blijkens mededelingen van diens raadsman dientengevolge hebben ondervonden, heeft het hof de indruk dat er bij de verdachte sprake is van oprecht berouw.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 46, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Silvis, Van Rijnberk en Fonteijn-Van der Meulen,
in bijzijn van de griffier mr. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 maart 2005.