ECLI:NL:GHSGR:2005:AT3001

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
138-R-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Pannekoek-Dubois
  • Stille
  • Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schadevergoeding tussen ex-echtgenoten na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van een schadevergoeding tussen ex-echtgenoten na hun echtscheiding. De man en de vrouw waren op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd en hebben geen minderjarige kinderen. De vrouw had een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank te Rotterdam, waarin zij ook om alimentatie vroeg. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en alimentatie vastgesteld, maar de man ging in hoger beroep tegen de beschikking, met name over de alimentatie en de verrekening van de schadevergoeding die hij had ontvangen na een verkeersongeluk in 1999.

De man stelde dat de schadevergoeding niet als inkomen moest worden aangemerkt en dus niet voor verrekening in aanmerking kwam. De vrouw daarentegen betoogde dat de schadevergoeding, die grotendeels betrekking had op inkomensschade, wel degelijk verrekend moest worden. Het hof oordeelde dat partijen zich tijdens hun huwelijk hadden gedragen alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, en dat de schadevergoeding als een te verrekenen bate moest worden beschouwd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, met enkele aanpassingen, en wees het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen af.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van de verrekening van schadevergoedingen in het kader van echtscheidingen, vooral wanneer het gaat om de vraag of dergelijke vergoedingen als inkomen moeten worden aangemerkt. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de schadevergoeding, gezien de omstandigheden, tussen hen verrekend dient te worden.

Uitspraak

Uitspraak : 30 maart 2005
Rekestnummer : 138-R-04
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 02-3802
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. F.W. Hoff,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens inciden-teel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.H.F. van ‘t Hoff.
PROCESVERLOOP
De man is op 11 februari 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 12 november 2003.
De vrouw heeft op 25 maart 2004 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 18 mei 2004 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 26 februari 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 10 december 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 december 2004 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de procureur van de man, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. W.H. van Zundert. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum], op huwelijkse voorwaarden, met elkaar gehuwd. Zij hebben samen geen nog minderjarige kinderen.
Bij verzoekschrift van 7 november 2002 heeft de vrouw bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Zij heeft onder meer verzocht een alimentatie voor haar ten laste van de man te bepalen op een zodanig bedrag dat de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Ook heeft zij verzocht te bepalen dat het gebruik van de echtelijke woning aan haar wordt toegescheiden in ieder geval voor de periode van zes maanden na het uitspreken van de echtscheiding alsmede de verdeling van de huwelijksgemeenschap te bevelen ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris. De man heeft, onder referte ten aanzien van de verzochte echtscheiding, verweer gevoerd en daarbij zelfstandig verzocht:
- de afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden vast te stellen;
- de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan de te geven beschikking op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij na de betekening van de beschikking daarmede in gebreke blijft;
- de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem een door de rechtbank vast te stellen bedrag ter zake van overbedeling en/of ter zake van de verrekening tussen partijen te betalen binnen een maand nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de man en aangegeven dat volgens haar:
- bij de verdeling van de boedel uitgegaan dient te worden van de situatie zoals die in de praktijk tussen partijen steeds (voor de echtscheidingsprocedure) bestond casu quo uit te gaan van de intentie van partijen dat beiden in gelijke mate rechthebbende zijn van alle vermogensbestanddelen;
- uitgegaan dient te worden van de situatie zoals die aan het einde van het huwelijk (blijkend uit de echtscheidingsbeschikking) bestaat;
- wanneer de rechtbank van oordeel is dat verdeling volgens de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden, eerst ook de vermogensbestanddelen die van de vrouw afkomstig zijn (en waarover de man geen informatie geeft) te benoemen,
en hierbij na te gaan of en in hoeverre er in casu geen sprake is van niet besteed inkomen, dat in de gemeenschap valt.
Ter zitting van de rechtbank heeft de vrouw gesteld behoefte te hebben aan een bijdrage van € 1.000,- per maand. Totdat de echtelijke woning verkocht en geleverd zal zijn, verzoekt zij de bijdrage te stellen op € 582,- per maand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank onder meer bepaald:
- dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot het tijdstip waarop de (voormalige) echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd aan de vrouw een alimentatie van € 270,- per maand dient te voldoen;
- dat de man met ingang van het tijdstip waarop de (voormalige) echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd aan de vrouw een alimentatie van € 1.000,- per maand dient te voldoen;
- dat de wettelijke indexering over het komende jaar is uitgesloten en de alimentatie overigens jaarlijks met ingang van 1 januari aan indexering onderhevig is;
- dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van deze beschikking de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats], die aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, welke thans op nihil wordt gesteld;
- dat de woning van partijen zal worden verkocht en de netto opbrengst zal worden gedeeld;
- dat de man de resterende bedragen uit de vaststellingsovereenkomst, te weten een aandelenpakket van € 43.092,- en een bedrag van € 53.614,-, dient te verrekenen met de vrouw;
- dat de man de waarde van de auto, merk Hyundai type Coupé FX 2.0 1 (cataloguswaarde ANWB), met de vrouw dient te verrekenen.
De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De echtscheidingsbeschikking is op 5 maart 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de alimentatie voor de vrouw in de periode tot het tijdstip waarop de (voormalige) echtelijke woning is verkocht en geleverd, de verrekening van de resterende bedragen uit de vaststellingsovereenkomst en de verrekening van de waarde van de auto, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de alimentatie voor de vrouw voor de periode dat de woning nog niet is verkocht op nihil wordt gesteld, althans wordt bepaald op een bedrag dat het hof vermeent te behoren;
- te bepalen dat de schadevergoeding die hij wegens het verkeersongeluk in maart 1999 heeft ontvangen niet aangemerkt kan worden als inkomen en deswege niet voor verrekening in aanmerking komt;
en subsidiair te bepalen dat het bedrag dat aan de vrouw zou toekomen uit hoofde van de verrekening wordt bepaald op maximaal € 27.297,71.
2. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te bekrachtigen met eventuele wijziging van gronden, met dien verstande dat de verplichtingen die aan haar zijn opgelegd pas in werking treden nadat de beschikking van het hof in kracht van gewijsde is gegaan, een en ander met veroordeling van de man in de kosten van de procedure, met name in hoger beroep. De man verzet zich daartegen.
3. Ter zitting van het hof heeft de man zijn eerste grief, welke betrekking had op zijn draagkracht, ingetrokken. De door de rechtbank bepaalde alimentatie ten behoeve van de vrouw staat hiermee tussen partijen vast. De vrouw heeft ter zitting van het hof haar incidentele appèl ingetrokken.Ter beoordeling van het hof is thans nog de verrekening van de uitkering in het kader van de schadeloosstelling door Achmea Schadeverzekeringen N.V..
4. Tussen partijen staat vast dat als gevolg van een ernstig ongeval van de man in 1999, een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de man en Achmea Schadeverzekeringen N.V. ten bedrage van in totaal ƒ 525.000,- / € 238.234,61. Van dit bedrag is onder meer een aandelenpakket verworven (ABN Amro rekeningnummer 59.51.26.065), dat op 31 december 2002 een waarde van € 43.092,- vertegenwoordigt. Daarnaast resteert van de schadevergoeding op 20 oktober 2002 een bedrag van € 53.614,-. Van het bedrag aan schadevergoeding is ook een auto merk Hyundai type Coupé FX 2.0 i (hierna: de auto) gekocht.
5. De man stelt primair dat het restant van het door hem ontvangen schadevergoedingsbedrag niet onder het verrekenbeding valt, omdat het noch inkomen uit arbeid noch inkomen uit vermogen betreft. De schadeloosstelling is ook niet ter aanvulling van het inkomen van de man gebruikt, doch daarmee is onder andere een auto gekocht en een deel is belegd. Subsidiair stelt de man dat wanneer de uitkering wel als inkomen valt aan te merken, slechts het bedrag dat gedurende het huwelijk als jaarlijkse aanvulling op zijn inkomen kan worden aangemerkt, voor verrekening als onverteerd inkomen in aanmerking komt, mits dit inkomen niet is verteerd. Het zou dan gaan om een aanvullend bedrag van € 14.889,66 per jaar. Rekening houdend met het verrekenbeding zou de man dan aan de vrouw verschuldigd zijn een bedrag van € 27.297,71. Aangezien in de periode dat partijen samenleefden van de schadevergoeding een bedrag van € 141.528,61 is uitgegeven, staat naar de mening van de man vast dat er in die periode geen sprake kan zijn van onverteerde inkomsten. Immers, de uitgaven gedaan van de schadevergoeding overstijgen de jaarlijkse aanvullende bijdrage met bijna een drievoud daarvan. Meer subsidiair verzoekt de man het hof te bepalen dat er maximaal een bedrag van € 27.297,71 aan de vrouw zou toekomen. De man merkt nog het volgende op. Hij heeft ervoor gekozen om weer fulltime aan het werk te gaan. Hierdoor heeft hij inkomen en kan hij een alimentatie voor de vrouw betalen. Zou hij ervoor gekozen hebben om arbeidsongeschikt te blijven, dan zou hij deze alimentatie moeten betalen uit zijn WAO-uitkering en de schadevergoeding. Indien thans verrekening van het restant van de schadevergoeding dient plaats te vinden, wordt de man gestraft voor zijn arbeidsethos. In dat geval moet hij niet alleen zijn arbeidsinkomen middels de betaalde alimentatie delen, maar ook de vergoeding welke had moeten dienen als inkomen. Dit is naar de mening van de man in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen echtgenoten mede bepaald.
6. De vrouw stelt dat er ten aanzien van de letselschadevergoeding sprake is van overgespaard inkomen. De vergoeding van de verzekeringsmaatschappij heeft bijna geheel betrekking op inkomensschade, hoofdzakelijk de inkomensschade aan de zijde van de man. Voor een beperkt deel heeft de vergoeding betrekking op schade aan de kant van de vrouw, en wel tot een bedrag van ƒ 11.000,-. De effecten staan nog steeds op naam van beide partijen en het bedrag dat de man van de rekening van de ABN Amro heeft gehaald was geheel afkomstig van het bedrag dat de verzekeringsmaatschappij op de gezamenlijke rekening van partijen heeft overgemaakt. Het ging om een en/of rekening, zodat duidelijk is dat het de bedoeling van partijen was dat zij tijdens het huwelijk geen onderscheid maakten tussen de gelden van de man en de gelden van de vrouw. De vrouw heeft slechts de intentie de verdeling overeenkomstig de gedragslijn van partijen tijdens het huwelijk te laten plaatsvinden. De vrouw heeft aangevoerd dat, alleen in het geval het hof van oordeel zal zijn dat zij geen recht heeft op de helft van de resterende gelden uit de schadevergoeding, zij aanspraak maakt op haar inbreng in de eerst woning van partijen, te weten een bedrag van ƒ 90.000,- door haar uit een erfenis ontvangen. Het hof leest hierin een voorwaardelijk incidenteel appèl van de vrouw.
7. Het hof oordeelt als volgt. Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, aangevuld met een verrekenbeding met betrekking tot onverteerde inkomsten. Gedurende het huwelijk is echter nooit tussen partijen verrekend. De vrouw heeft ter zitting van het hof onweersproken gesteld dat partijen een gezamenlijke rekening hadden waarop het salaris van de man en haar uitkering werden gestort. Daarnaast was er een rekening op naam van alleen de man, waarop zijn kilometervergoeding werd gestort en waar de lening van de auto van werd betaald. Het schadeloosstellingbedrag is eerst op de aparte (kilometervergoeding)rekening van de man gezet. Vervolgens is het bedrag op korte termijn doorgestort op de rekening bij de ABN Amro met nummer 59.51.26.065. Op die rekening zijn nooit andere inkomsten van partijen gestort. Partijen hebben samen besloten van een deel van dit bedrag aandelen te kopen en hebben zich daarover laten adviseren door de bank. De man is sinds 1 september 2002 weer volledig aan het werk. In zijn appèlschrift heeft de man verklaard dat het schadeloosstellingbedrag niet is aangewend ter aanvulling van zijn inkomen en dat in de periode dat partijen samenleefden van de schadevergoeding een bedrag van ruim € 141.000,- is uitgegeven. De vrouw heeft voorts ter zitting van het hof onweersproken gesteld dat zij de man, die zware verwondingen aan het ongeluk had overgehouden, gedurende een jaar zelf thuis heeft verpleegd en verzorgd, waarvan gedurende vier maanden de zorg zeer intensief was. Ten tijde van het ongeluk had zij een aantal aanbiedingen voor een baan, maar die kon zij toen niet accepteren. De man heeft naar aanleiding van het vorengaande gezegd dat het schadeloosstellingbedrag dan ook op haar naam moest komen.
8. Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van het hof dat partijen zich gedurende hun huwelijk hebben gedragen als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd en dat het in ieder geval ten aanzien van het schadeloosstellingbedrag de bedoeling van partijen was dat dit geld hen, gelet op de omstandigheden, beiden toe zou komen. Gezien het feit dat de vrouw de man maanden lang heeft verpleegd en verzorgd, zij gedurende de periode van verpleging en verzorging geen baan heeft kunnen aannemen, de man zelf de door hem ontvangen schadevergoeding op een gemeenschappelijke rekening heeft gestort, acht het hof het aannemelijk dat het de bedoeling van beide partijen is geweest dat het bedrag dat de man als schadeloosstelling heeft ontvangen aangemerkt dient te worden als een te verrekenen bate. De resterende bedragen van het schadeloosstellingbedrag, te weten het aandelenpakket van € 43.092,-en een bedrag van € 53.614,-, dienen dan ook tussen partijen verrekend te worden. De opmerking van de man, dat dit naar zijn mening in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen echtgenoten mede bepaalt, doet hieraan niet af.
9. Tussen partijen staat vast dat de auto is betaald met geld van het schadeloosstellingbedrag. De auto staat op naam van de man. Met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 8 is overwogen, dient de man de waarde van de auto met de vrouw te verrekenen. Nu het hof niet over (financiële) bescheiden met betrekking tot de auto beschikt, dient bij de verrekening de cataloguswaarde ANWB te worden gehanteerd.
10. Gelet op het vorenstaande behoeft het voorwaardelijke incidentele appèl van de vrouw, dat een erfenis casu quo schenking van haar ouders bij de berekening dient te worden betrokken in geval het hof beslist dat zij geen recht heeft op de helft van het restant van het schadeloosstellingbedrag, geen bespreking meer.
11. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de kosten van de procedure, en wijst dit verzoek af.
12. Het vorengaande brengt met zich mee dat de bestreden beschikking - met verbetering van gronden - dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar incidentele hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Labohm, bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 30 maart 2005.