Rolnummer: 22-002924-04
Parketnummer(s): 09-757004-04
Datum uitspraak: 18 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 juni 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
(volgens eigen zeggen geheten [Alias], met geboortedatum: [1961])
adres volgens de GBA: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, vestiging Scheveningen, unit 2, te
's-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
4 februari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn in eerste aanleg beslissingen genomen ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen en ter zake van de inbeslaggenomen goederen als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep is niet komen vast te staan dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft geschoten op [slachtoffer 2]. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting is door de verdachte aangevoerd, dat hij niet het opzet had op het doden van [slachtoffer 1], maar dat hij hem slechts wilde verminken. Het hof overweegt hierover dat zulks niet aannemelijk is, nu de verdachte een aantal malen gericht heeft geschoten in de richting van de romp van dit slachtoffer - waar zich vele vitale organen bevinden - en hem ook driemaal in de romp heeft geraakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Van de zijde van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte zich bedreigd voelde door de aanwezigheid van nog een andere auto, waarin vier personen zaten, en de beide slachtoffers; hij heeft zich tegen hen willen verdedigen. Hiertoe heeft hij zijn revolver gepakt en gebruikt.
Bij de beoordeling hiervan stelt het hof vast dat de verdachte na een telefoontje wist dat [slachtoffer 1], tegen wie hij een wrok had opgevat, kwam om hem te spreken. Na aanbellen van [slachtoffer 2] is de verdachte teruggegaan naar zijn kamer om zich met een revolver te bewapenen en naar buiten gegaan. Voor zijn huis heeft hij kort met [slachtoffer 1] en mogelijk ook met [slachtoffer 2] gesproken. Toen is hij gaan schieten, terwijl uit niets blijkt dat een der slachtoffers toen gewapend was of hem aanviel. Uit het in het oog lopende bezoek van de slachtoffers enkele minuten eerder aan een nabije avondwinkel waarvan de eigenaar hen kende, leidt het hof af dat dezen toen geen misdrijf in de zin hadden. Geen getuige heeft een auto horen wegrijden na het schieten of een auto gezien aan de overkant, zoals door de verdachte genoemd.
Het hof acht op grond hiervan niet aannemelijk dat er een voor de verdachte bedreigende situatie is geweest, waardoor hij zich genoodzaakt kan hebben gevoeld om zich te verdedigen, zodat het beroep op noodweer faalt.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachten rade op straat op iemand geschoten, waarbij hij een ander, die met deze persoon was meegekomen, opzettelijk in de hals heeft geschoten; deze laatste heeft daardoor een hoge dwarsleasie, vanaf de nek, opgelopen en zal voor de rest van zijn leven van de zorg van anderen afhankelijk zijn. Het andere slachtoffer is weggerend, waarna de verdachte al schietend achter hem aan is gerend. De verdachte heeft hierbij de kans dat een toevallige voorbijganger werd geraakt op de koop toe genomen. Zelfs toen het tweede slachtoffer op de grond was gevallen, heeft de verdachte nog enkele kogels op hem afgevuurd. Hierbij is het slechts aan het toeval te danken geweest, dat dit slachtoffer niet dodelijk is getroffen. Ondanks drie kogels door zijn romp lijkt zijn blijvende lichamelijke schade vrij gering.
Grove moordaanslagen op straat met levenslange zware invaliditeit als gevolg schokken de rechtsorde en brengen bij de burgers gevoelens van grote onrust en onveiligheid teweeg. Daarnaast rekent het hof de verdachte aan dat hij, ook ter terechtzitting in hoger beroep, op geen enkel moment zijn spijt heeft betuigd jegens de slachtoffers.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot onttrekking aan het verkeer van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 11, te weten een zwarte revolver Smith en Wesson 38 special, een identiteitsbewijs IND, geldig tot 25 augustus 2004, op naam van [verdachte], dat vals blijkt te zijn en een patroon S & B .38 special.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, genummerd 1 en 11 op de beslaglijst, welke aan de verdachte toebehoren en met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, genummerd 2 op de beslaglijst, dat aan de verdachte toebehoort, vals is en met behulp waarvan de opsporing van het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde kon worden belemmerd, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 26.000,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 26.000,--.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 15.000,--.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist; hij refereert zich voor de hoogte ervan aan het oordeel van het hof.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en met een aanzienlijke matiging op grond van de draagkracht en de draagkrachtvooruitzichten van de dader tot een bedrag van EUR 4.000,- worden toegewezen. Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Hij kan deze in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, welke het hof tot heden begroot op EUR 390,-- (driehonderdnegentig euro). Het hof merkt hierbij op dat, nu de vertegenwoordiger van de benadeelde partij, J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht, er - naar hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft gezegd - uitdrukkelijk voor heeft gekozen geen voorbeelden te noemen ten behoeve van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en hij ook verder niets heeft toegevoegd aan de toelichting op de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg, het hof voor de behandeling in hoger beroep geen vergoeding zal toekennen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 4.000,--, subsidiair 17 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 subsidiair tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 251.000,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 251.000,--.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 100.000,-- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij is op zichzelf niet bovenmatig, maar zal, met behoud van de bevoegdheid voor de burgerlijke rechter meer te vorderen, wegens de draagkracht en draagkrachtvooruitzichten van de dader in dit geding naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid slechts worden toegewezen tot een gematigd bedrag van EUR 80.000,-. Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Hij kan deze in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij welke het hof tot heden begroot op EUR 1.000,-- (duizend euro).
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 80.000,--, subsidiair 343 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een revolver, kleur zwart, van het merk Smith & Wesson, .38 special, een identiteitsbewijs IND, geldig tot 15 augustus 2004, op naam van [verdachte] en een patroon, geelkoper, S & B, .38 special.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van EUR 4.000,-- ( vierduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 390,-- (driehonderdnegentig euro) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 4.000,-- ( vierduizend euro)
ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 17(zeventien) dagen.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van EUR 80.000,-- ( tachtigduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 1.000,-- (duizend euro) - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 80.000,-- ( tachtigduizend euro) ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 343(driehonderddrieënveertig)dagen.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Fonteijn-van der Meulen en Abels, in bijzijn van de griffier mr. Timmer-Smeele.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2005.